dinsdag 26 februari 2013

Asymmetrie


Draaiend om de stenen pilaar,
Je haren verdwijnend,
Uit mijn ogen, uit de wereld,
Draal wat sneller,
Gesloten wereld geopend,
Door je zachte hielen.

Draaiboek van mogelijke omarmingen,
Mijn asem brengt bloedzuigers voort,
Mijn grijns doet bloed en bodem stollen,
Mama vertelde,
Dat je nooit te veel kan willen.

Je zou wellicht onder mijn kinbak monkelen,
Klein en onverwoestbaar als vrouwen zijn,
Ik zou wellicht over je hoofd heen staren,
Naar de horizonten van mijn later leven.

Eén moment maar niet meesmuilen,
Droevig hart uit ons bloed gemaakt,
Tongen twee en tanden wel vierenzestig,
Grauwend beest met twee geslachten,
Even, en dan weer ontbonden.

woensdag 20 februari 2013

Zoethouders (II)

Mijn gevel dropt zijn stenen,
Stralers lichten in trieste rijen,
Heimwaarts keren in peulen,
Verknoopt in zieke planten.
In bittere noodstrijd gevangen,
De staat van allen tegen allen,
Gek over gek, kapot van verlangen,
Zelf opgesloten in boeien gevallen.

Kom laat me nog wat drinken,
Eet, laat nog maar wat komen,
Hey, laat me even slapen, nog,
Ik moet straks weer vroeg op
En af.
Het is over,
Het is over,
Het is over,
En uit.
Nog even wachten.

Bijziende en verharde technocraten,
Ga jullie kranten maar neuken,
Zielige planten.

Het woord is vlees geworden,
Kritiek geven is sterven,
Wel dood me dan.

woensdag 13 februari 2013

Over pijn, gescheidenheid en schrijven.


Als ik naar een kind en een moeder die naar elkaar kijken kijk dan voel ik nog iets.  Vreselijk onrecht geeft me een fysiek voelbare slag in mijn maag, maakt me ziek en resoneert tot diep in mijn borst. Verder voel ik niets behalve ergernis en een steeds oprukkend cynisme dat steeds meer moeite kost om te bestrijden. Ik hou van mijn vrienden, maar ze zijn er niet voor mij, waarmee ik niet bedoel dat ze egoïstische eikels zijn, maar wel dat hun ego’s er voor henzelf zijn, in de eerste plaats. De eerste beweegreden voor elke existentialist om iets te schrijven is een gevoel van verscheurdheid door het voor eeuwig gescheiden zijn. Gescheiden zijn van je lief, van je ouders, van je vrienden, van de keukentafel, van de frigo en van het goddelijke wezen waarin je al dan niet gelooft. Die gescheidenheid is onaanvaardbaar en ze opheffen is onmogelijk, je mag roepen of zwijgen, moorden of liefhebben zoveel je wil. Er is geen oplossing. De mens is opgesloten in zichzelf, het lijkt wel de titel van een slecht industrial-album .

 Hoe geweldig om zo’n bijna infantiele zen-monnik te zijn en je met alles en iedereen verbonden te kunnen voelen. Om een mystiek gevoel dat het kenvermogen voorafgaat te kunnen omhelzen en kunnen smaken en je er geen vragen over te stellen. Om te wentelen in zekerheid waar ik tol in onvermogen en onbeslistheid. Hoe vervelend zijn zen-monniken en aanverwante mystici om tegen te praten. Ze hebben van het niets-te-zeggen-hebben hun handelsmerk gemaakt, hun sterkte. Wij, ik en de andere zoekers, praten en praten en cirkelen met onze woorden als haaien rond een buit die we nooit helder in het vizier krijgen. We moeten toegeven dat ons kenvermogen beperkt is, dat de categorieën van substantie en attribuut ontoereikende beschrijvingen van een proces dat grotendeels aan onze breinen voorbijgaat zijn, en dat de beschrijvingen elektron, quark en Higgsboson zo mogelijk nog onzinniger zijn. Maar we willen ons toch ook ergens baseren op bewijzen die ons kenvermogen ons aanreikt in onze zoektocht naar eenheid. De eerste activiteit van het kenvermogen is verdelen. Wellicht is de werkelijkheid an sich een blok, een beetje zoals de ruimtetijd van Einstein, maar helaas is die ware aard van alles slechts via abstractie te bereiken. Synthese abstraheren is de activiteit waarvoor het kenvermogen zich het meest  moet inspannen. Maar wat ik wil is spontane eenheid, spontaan samenvallen, spontane samenhorigheid, niet de grootste inspanning elke keer opnieuw te moeten ondernemen, niet de steen elke keer opnieuw de berg op te rollen om dan even over de heuvel te kunnen piepen en dan weer naar beneden te vallen.

 Het meest doet het me pijn als de scheiding duidelijk op de gezichten en van de lichamen af te lezen valt. Je praat en je kan je handen niet bedwingen en je blijft krampachtig over je broek wrijven en aan je nagels frutselen. Je voelt je licht en vrolijk binnen, als dat al eens gebeurt, en je vriend blijft maar met een terneergeslagen stem praten. Mijn vrolijke subject staat mijlen ver van dit droeve object, waarlangs mijn vreugde wegstroomt. Hij trekt mij binnen in zijn verdriet zoals ik hem probeer binnen te trekken in mijn vreugde. Wil tot macht? Misschien. Disharmonie in elk geval. Onafgestemdheid en gebrek regeren bijna elk communiceren. Hoe cerebraler de mens, hoe meer hij de abstracte vermogens van zijn kenvermogen benut hoe groter de vervreemding. De abstraherende mens heeft meer gemeen met een rots dan met andere subjecten, die hij slechts in theorie kan vermoeden. En wat is er behalve die abstractie? Een oerwezen dat ons denkt? Een supercomputer gemaakt door goedaardige aliens? Het Ene van Plotinus? De praktische rede die Kant postuleerde? Het Dasein van Heidegger? Die laatste zijn begrippenpallet is obscuur en schaamteloos poëtisch, en anderen gingen nog verder door hypotheses van fluxen en stromen neer te schrijven. In zulke waanzinnige en willekeurige denkoefeningen kan je niet meegaan zonder je verstand zeer bewust aan de deur te laten staan. Voel ik in de oefening van het harmonieuze en het melodische, in de muziek, een terugkeer naar het ene?  Bah nee, mijn ratio en mijn emotie zoeken krampachtig naar een manier om het allemaal zo te interpreteren, maar ze slagen er niet in. Niet echt.

Proza schrijven is een poging om het abstracte uit te smeren zodat het lijkt op de echte wereld. Stiekem kan je daar dan hints die verwijzen naar de eenheid van alles in leggen. Maar dat is natuurlijk een valstrik. Een valstrik, mauvaise foi, jezelf en anderen iets trachten wijs te maken waarvan je heel graag wil dat het waar is. Maar de waarheid blijft ontglippen, bewijs is er niet en de anderen krijgen je nog vlugger door dan dat je het zelf kan. Het schrijfproces is dan ook pijnlijk en het moet eindigen in zelfmoord of, nog erger, pompeuze blindheid.

(Geschreven in een drafje, vlak voor een ontmoeting met vrienden.)

zondag 3 februari 2013

Geen titel I


Mompel zachtjes mijn asem zoek,
Zoals toen vaders dichters waren,
En eer moeders als peulen spleten,
Op het einde van onze periode,
Duur betaalde tijd in ongenade.
Lompe beulen onbehouwen,
Met één slag het vas eraf,
In colonne met getrouwen,
Daden maken helden laf.
Jouw kruipende vlees,
Als een epifyt rond het mijne,
Borsten die overrijp hingen,
Je tenen stomp, je zolenrimpels,
Je centrum diep en duister,
Kussens van dons en donkergeel,
Larmoyante frasen die je prees,
Stoten, tranen, zweet, ritmisch,
Veel te traag en veel te snel,
Perfectie is onderdrukking,
 Bevrijd in onze kromheid,
Contrapunt in dissonant,
Je vloeit knip weg door mijn ogen,
Over de zee van rust haast samen,
Dat kan je aan geen mens vertellen,
Toen was liefde geen woord,
En met jou niets te zeggen,
Stoppen kan ik niet kunnen.