donderdag 26 december 2013

Interview met Jahnny Theis, CEO van A-post

"Kaviaar? Dat is vreten voor armeluizen!"

 

Wie? Jahnny Theis (61), CEO  van Apost (de iets modernere concurrent van Bpost)

 

Befaamdste uitspraak? "We moeten de post moderniseren, maar met Michel Foucault moet ge bij mij niet afkomen, hoor, dat is hennige kwatsch."

 

Lievelingskleur? "Het ludieke roze van biljetten van vijfhonderd euro."

 

Houdt van? "Mijn vrouwke, mijn kinderen en mijn helicopterke."

 

Houdt niet van? "Mensen die mij dingen misgunnen, zeker als ik er recht op heb."


Wanneer we aan de gezellige gotische burcht met ophaalbrug en panopticum van Jahnny Theis aanbellen staat hij ons in een zijden kamerjas al op te wachten aan de poorten van zijn persoonlijke jachtdomein. "Hier jaag ik wel eens graag op beesten", valt hij lachend met de deur in huis, "maar ik bedoel geen facteurs hoor!" De toon is meteen gezet, tijdens het volgende uur zal de inspirerende en charismatische Theis ons vermaken met zijn soms gewaagde, maar nooit willekeurige anekdoten en wijze aforismen. Het ultieme eindejaarsinterview met Jahnny Theis.

Meneer Theis, u...

Zeg maar "president-directeur Jahnny", als je dat beter vindt bekken.

Ik denk dat ik toch bij "meneer Theis" ga blijven, als u het goed vindt...

Je bent koppig, dat bevalt me wel. Dat getuigt van ondernemersgeest.


Meneer Theis, laat ik meteen met de deur in huis vallen. U hebt onlangs heel veel kritiek gekregen omdat u uw loon van 650.000 euro hebt opgetrokken om, en ik citeer, "niet onder te doen voor diene loser van Bpost". Betekent dit dan ook dat u, gezien de huidige ontwikkelingen, uw loon weer zal verlagen?

(zucht) Kijk, ik zou eerlijk op je vraag kunnen antwoorden. Ik zou dat kunnen. Maar ik ga gewoon niet antwoorden, omdat ik dat recht heb. Ik vind dat iedereen gewoon moet krijgen waar hij recht op heeft. Ik heb recht op mijn eerlijke verloning van iets meer dan een miljoen euro, de postbodes die voor me werken hebben recht op hun... wat betaal ik hen ook alweer? Allez ja, maakt niet uit, hé. We hebben daar wettelijke kaders voor, werkers hebben recht op hun loon, briljante geesten krijgen iets meer en daklozen hebben ook recht op hun dakloosheid. (lacht)

Sorry?

Kijk, al dat achterhaald gezeik over rechten en gelijkheid, ik ben daar niet zo voor. Ik vind dat achterhaald, dat is erg twintigste eeuw, maar niet 2013, snap je? We moeten modern zijn! Kijk, ik ben momenteel een boek aan het lezen over de middeleeuwen, "herfsttij der middeleeuwen", en eigenlijk vind ik de mensen in die tijd veel moderner. Mensen konden toen nog gewoon toegeven van "ja, de graaf leeft in luxe en ik rol in de armoede en de modder en de stront, maar dat is gewoon omdat hij intrinsiek veel beter is dan mij." Niet dat ze het woord 'intrinsiek' kennen, natuurlijk. (lacht) Nee, maar snap je het?

Het klinkt eerlijk gezegd een beetje fascistisch.

Mijn jongen, ge zijt dan misschien al journalist, maar over de wereld moet ge nog veel leren. Fascisme, rechten, al die dingen, dat zijn verhaaltjes. Die verhaaltjes zijn bedoeld om het geteisem kalm te houden, maar veel meer nut dan dat hebben ze niet. Waar is er gelijkheid op de wereld? Nergens. Je moet al een dwaas zijn om niet mee te graaien als er wat poen te pakken valt. Ik ben eerlijk, hé. (lacht) Maar ik vind eerlijkheid een enorm schone deugd.  

 Wat drijft u eigenlijk voort in uw dagelijkse leven?

Kijk, mijn leven is helemaal niet zo dagelijks. Ik vlieg in een helikopter naar mijn werk, ik lunch met rocksterren en ik schiet met scherp in woorden en daden. Ik denk dat ik daar op drijf, op dat beter en specialer leven dan al de andere mensen. Ik heb veel bevriende CEO's die thuis met nieuwjaar met hun gezin gewoon kaviaar en kreeft eten enzo... Maar kaviaar, jong? Dat is me nu echt vreten voor armeluizen! Ik schiet zelf mijn gnoe van dichtbij door zijn hoofd in de "confinement quarters" van mijn jachtdomein en dan laat ik die door een exclusieve Braziliaanse chef die met slaven in de keuken werkt vullen met de hersenen van een keur aan bedreigde diersoorten. That's how I roll, snap je het?

Dus u keurt slavernij goed?

Kijk, goedkeuren dat is iets voor politici, snap je? Ik leef mijn leven en als ik daarin wat gediend word door slaven dan is dat gewoon iets dat gebeurt. Slavernij is ook zo ontzettend sexy, weet je wel? Mijn eten smaakt mij drie keer zo goed als ik weet dat het bereid werd door slaven. Pas op, geen Oost-Europeanen, hé! Of ik krijg weer ambras met het ABVV! (lacht)

Hoe zou u  uw persoonlijke band met het postwezen omschrijven?

Persoonlijke band? Ik heb geen persoonlijke band met het postwezen! Zie ik er zo saai uit misschien? Denk je dat ik hier mappen met postzegels heb liggen thuis? (lacht) Mijn werk draait allemaal rond cijfers en geld. En als mijn facteurs hun werk goed doen dan krijgen wij meer geld en dan zijn de politiekers tevreden en dan krijg ik meer geld. Dat is het principe, zo werkt het. Voor de rest kan het mij allemaal niet bommen. Ik werkte hiervoor in een vleesbedrijf. Ook een prima industrie. Kijk, dat is ondernemend zijn, snap je? Het maakt niet uit wat je doet, je moet geen band hebben met je werk, als je er maar voordeel uit weet te persen, dan ben je goed bezig. Ik behaal dat voordeel nog elk jaar, ik ben al in de zestig, maar ik denk bijlange nog niet aan stoppen. Ik ben veel te goed bezig.

Misschien om af te sluiten, wat zou u de jongelui onder onze lezers willen meegeven? Als u één advies in één zin kon gieten?

Dat is een makkelijke, het is eigenlijk zowat mijn levensfilosofie. Het is in het Engels. "Know what you want, and get it."

Waarom die leuze?

Het is een dubbel devies. Je moet niet alleen weten wat je wil, maar je moet ook gewoon alles doen om het te krijgen. Veel te veel mensen zitten over vanalles te janken. Ben ik wel goed bezig? Is het rechtvaardig wat ik doe? Kan ik dat de mensen wel aandoen? Zulke mensen zijn losers. Gewoon doen, en dan bekijken wat je gedaan hebt. Als je dan geslaagd bent en je vindt dat je iets slechts gedaan hebt kan je nog altijd 100.000 euro aan UNICEF geven, of ik zeg maar wat. Wie is er dan echt de slechte mens? Ik die misschien wat problemen veroorzaak voor de beperkte wereld van sommige mensen door mijn ondernemendheid, maar wel gigantisch veel geld aan liefdadigheid geef. Of een brave kerel die heel zijn leven werkt voor 1500 euro in de maand en elke maand max. 100 euro aan het goede doel kan geven.

Maar als er geen mensen zijn die zo "ondernemend" zijn, zouden er misschien zelfs geen goede doelen nodig zijn?

Zo simpel is het allemaal niet. We moeten gewoon de markt laten doen, en dan komt alles goed. Ik geloof daarin, uiteindelijk komt alles goed. (staart even voor zich uit) Allez, als je mij wil excuseren, ik moet vlug nog wat beesten gaan doodschieten voor het bacchanaal eindejaarsfestijn in de balzaal. Busy, busy, busy. (lacht) Jij komt toch ook, hé?


Ik zou het voor geen geld ter wereld willen missen.

Loser! (lacht) Tot straks dan!

woensdag 27 november 2013

Nederlands voor anderstaligen: realistische, niet saaie dialoog

(Op de trein)

Linias: Hallo, ik heet Linias.

Ivan: Wil je soms hier zitten? Want alle plaatsen zijn bezet, ook al zit er niemand, dus je kan hier niet zitten.

(Linias gaat zitten)

Linias: Ik heet Linias.

Ivan: Dat vroeg ik toch helemaal niet, lul. Wat kom je hier nu zitten, daar is toch ook nog plaats?

Linias: Ha, waar kom ik zitten? Ja, ik begrijp het. Ik kom niet uit België. Ik...

Ivan: Ja, ik ga je hier onderbreken, ik weet het hier al, je gaat me de hele tijd lastigvallen. Wel, LIEVER NIET MERCI.

(Ivan zet zijn muziek wat luider.)

Linias: Jij houdt van muziek? Ik houd ook van muziek!

Ivan: Kijk liniaal, ik moet je niet oké. Ik moet je niet en ik moet je knoflookadem niet en je praatjes ook niet. Versta je dat. IK, JOUW, ZE-VER, NIET, MOETEN, KNOF-LOOK-ADEM.

Linias: Knoflook? Wat betekent "knoflook"?

(Stilte)

Linias: In mijn land is iedereen dood.

Ivan: Ja, dat zal wel, een heel land vol doden, en boem alles kapot, en jij weg natuurlijk en daarom kom je hier op de trein mensen lastigvallen en hun rustige rit naar huis verstoren terwijl ze toch wel een hele dag gewerkt hebben in het zweet der aanschijns. Toffe knul ben jij. Kijk nu naar je gezicht, je verstaat geen reet van wat ik zeg. IK HEB EEN HELE DAG GEWERKT. IK MOE, OKE.

Linias: Werken? Waar werk jij?

Ivan: In een fabriek waar ze menselijk afval verwerken, een ministerie noemen ze dat hier.

Linias: Jouw job is leuk?

Ivan: Kijk, wat ik wil gaan doen vanaf mijn pensioen is vanuit een absoluut lege ruimte door een veel te klein raampje in een aangrenzende zaal naar binnen gaan staren en op de toppen van mijn tenen, reikhalzend, zuchtend, de ziel in de plooien van mijn huid, met mijn tong op mijn hielen, van de inspanning haast kapot, nabij het kapotbreken als het ware, met mijn oude leeftijd en mijn gezakte gelaat en verschrompelde spieren en mijn gezwellen en mijn herinneringen aan al die lieve mensen die voor me kapot zijn gegaan aan onnozele kwalen en dwaze omstandigheden en aan wie ik nog altijd zo heel veel had willen zeggen, daar naar binnen staren en niets zien behalve een lange blanco ruimte met witte muren tot aan de horizon, die een spiegel is van degene waarin ik sta en dan voelen dat het allemaal maar illusie is geweest, dat hele lange leven en dat werken en dat zwoegen en dat opbouwen en die hele obsessie met zelfverbetering, en profiling en editing en doelgroepen aansporen maar ook terugkeren naar de natuur en herbale geneesmiddelen nemen en suiker afzweren en een spiritualiteit zoeken die enkel geeft wat je er zelf inlegt en zien dat het dus allemaal niets is geweest, een langgerekt eindeloos projectiescherm van mijn eigen binnenkant en dat de natuur rood is in klauw en tand en geen enkele zier semantiek bevat en me daar prima bij voelen omdat ik weet dat ik bijna weer naar het niets zal gaan waaruit ik voortgekomen ben, ooit, wanneer kan ik me al niet meer herinneren, en...

Linias: Sorry, wij zijn aangekomen in Gent.

Ivan: Ja, oké. 

Linias: Dag, meneer.

Ivan: Dag, liniaal.



The logician's wonderful music.

Pencil licker picked up his flute and drums,
And he played the banjo and shook his buns,
And "A", a lonely predicate, never negated and true,
Heard the wonderful music and became a little less blue,
“I’ll just scoot my ass and shake it till the dawn of morrow”
In ecstasy it cried, and it boogied itself to lesser sorrow.
The laws known to pencil licker and "A" were lifted away,
"Minus A", the no longer excluded middle, saw the light of day.

woensdag 20 november 2013

Heldendrift

De eerste mens,
die uit modder en onbehagen,
Zijn kamp en vuur hoog maakte,
Bezong een schriel konijn,
Dat hij met zijn handen ving,
Afstroopte en blakerde,
En peuzelde het smakkend op.

Een storm stak op en
Hij tuurde piekerend naar de regen,
En hij zong en prevelde tot zijn Goden,
"Ik denk dat ik misschien toch een carrière,
in Projectmanagement moet overwegen."
De ziedende bliksem sloeg voor zijn ogen in,
En doorprikte het lichaam van de blanke aarde.

dinsdag 5 november 2013

Jonge vrouw leidt 1000 gerontofielen om te tuin.


Barbara Cartland draait zich om in haar lijkwade van overtollige huid.
Een Oostendse vrouw van 26 jaar heeft de afgelopen maanden op het internet verschillende gerontofielen in het ootje genomen. De vrouw  opereerde via allerlei sociale netwerken zoals het forum van seniorennet en beweerde een "knappe GILF van mid-tachig jaar" te zijn. Ze gebruikte een foto van de reeds overleden Britse schrijfster Barbara Cartland om haar niets vermoedende prooien te lokken. Een wakkere jongeman vermoedde dat er iets niet in orde was en bracht de Brugse internetpolitiesectie op de hoogte.

Maandenlang kon Veronica W. doorgaan met haar misdadige bedrog. Ze plaatste een advertentie online met de titel "hot gilf (80 going for 90) looking for sexy young studs" en een tekst waarin ze de meest ranzige seksuele daden beschreef. Voorwaarde voor reactie: de respondenten dienden jonger dan 30 te zijn en "niet vies van een rimpeltje meer, ... of een hele berg rimpelend lodderig vlees, :-)".

Eenmaal een slachtoffer toebeet stuurde de vrouw zogenaamd een foto van zichzelf, die eigenlijk een foto van de Britse bejaarde schrijfster Barbara Cartland was, door via mail. Vervolgens stelde ze allerlei persoonlijke vragen aan de mannen en vroeg ze hen onder andere om een survey over hun appreciatie van verschillende frisdrankmerken in te vullen. De gesprekken konden vervolgens op Skype of via de chatbox van seniorennet verdergaan. Hoe langer de slachtoffers met Veronica W. contact hielden hoe meer ze hen vroeg over hun opinies en voorkeuren inzake frisdranken en in verband met merchandising van een bekende mediagigant.

Eén van de slachtoffers kreeg meteen door dat er iets niet in orde was. "Ze gebruikte veel te veel afkortingen, gebruikte veel Engelse hippe taal en maakte DT-fouten aan de lopende band. Dat doen bejaarde vrouwen niet. Die gebruiken woorden als "peignoir" en "schrijdelings schragen". Toen ik haar naar haar kleinkinderen vroeg ging ze er ook helemaal niet op in. Ik had dus wel vrij vlug door dat er iets vissigs was met haar."

De Brugse internetpolitiesectie (BIPS) reageerde  prompt op de tip en stelde een onderzoek in. Bij het natrekken van de URL van de vrouw bleek al vlug dat ze helemaal geen tachtig jaar oud was, laat staan negentig. Robby Coppens, de woordvoerder van de BIPS, bevestigde vandaag tijdens een informeel gesprek naast de koffieautomaat in het politiekantoor haar aanhouding. "Het gaat om een vrouw van 26-jaar. Ze heeft wellicht meer dan 1000 slachtoffers gemaakt, allemaal geile, maar doodeerlijke mannen met een voorkeur voor grijze manen. Het maakt me ziek aan mijn maag."

Wat de vrouw bezielde weet nog niemand, ze had een goedbetaalde job als marketeer en heeft verder geen crimineel verleden. De politie onderzoekt nu of het misschien geen misleide sekslavin uit een Oostblokland is die hier verblijft met valse papieren. De kans bestaat dat dit niet zo is.   

zondag 27 oktober 2013

Sachiko's secret smile.

“I have almost completely given up on my own language, on  the words and phrases and semantics of my mother and my father and of their mother and father before them, and of their father and mother before, et cetera. The thing is, I love this language too much, there is no distance between me and its system of denomination, of reference, no moment of epoche, as Husserl surely would’ve called it. He surely would’ve said that, I think. I can’t bear to see all those precious sounds and words be instrumentalized by politicians, by scientists, by popular tv-people, by comedians, by  prostitutes and courtisanes and by waiters and by the likes of me. I think that’s why I had to leave my country for a while, why I felt compelled to leave that place, those meadows and streets and fields and people and forests and rocks, which I got to hate with an intensity that can only point to intense affection. When my first love used the phrase she used when I first entered her cunt, banal and trivial though it was, it was a big thing to me, a grand combination of sounds and feelings in those syllables, almost like a magical formula. I can’t bear to use this phrase, these words, or others that have acquired similar meanings to me in a text for strangers and outside people to read and interpret as they suit them. These crowds and crowds of people can’t have this kind of power over the history of my life. Do you get what I’m saying? Or is it all to muddled? I guess what I’m saying is: repetition is what kills us, to get pulled from the middle into the common center, where we all live our lives almost all of the time. This trivial citizenship, this becoming political, this acting to gain something?” Louis Beer was sitting in one of the many inconspicuous Japanese Starbucks clones near the intersection of Kawaramachi and Shijou street in downtown Kyoto. Sachiko was smiling and nodding and Beer wasn’t sure whether she understood anything he was saying. She seemed to be encouraging him, the bulging shape of her pursed lips told him so. Then again it could just be her standard facial expression, a fleshy sign for indifference. They were both sipping cheap cappuccinos, drinking them and licking the foam of their lips, they were devouring their coffees, whilst the waitresses around them kept yelling ‘Irasshaimase’ and the other Japanese people kept on puffing from their cigarettes and drinking their coffees and eating sugary bagels and melon bread and licking the cream of their lips and teeth. “All these wannabe Americans that hate America and no samurai around for miles”, Beer couldn’t help but think and he immediately hated himself for thinking it, because it were the indiscriminate thoughts of a prick. “I don’t like it when you use words like that”, she said. After a while she said  “cunt”, with a soft Japanese stress on the final t, a typical trait of her English pronunciation which he never failed to find endearing, but it had been obvious what word she was referring to all along. Now the word “cunt” was hanging between them like some incredibly vile gust of wind. Some guys near their table were grinning, their faces smiling underneath their sunglasses and bleached hair.  They looked way too old to be dressed like they were, all flashy colors and sunglasses and hipster trash hair. Could they hear what they were saying? Could they understand it? It didn’t matter. He wiped his hand across his face, stroking it from the bridge of his nose down to his chin. “In English it’s simple”, he said, “It’s a totally functional language, meant to convey messages in the most economically clear way possible. Everybody’s saying “I love you” and “I want to fuck you” all of the time and it really doesn’t mean anything. It’s like dropping a hundred yen coin into one of those dusty old soda machines and waiting for something to happen, waiting for some ancient mechanism inside the plastic box to stir and to give you a sugar bomb of soda wrapped in tin. Action. Result. In my own language it’s different, there’s so much meandering, there are so many hidden implications and personal stories attached. I just can’t stand it.”Sachiko was looking at him still, but her face was like a sphinx, it was like a stone carving. Like a sphinx it was, he couldn’t make it out. Was she saying something by assuming this face, or was she deliberately not saying anything by it? “Aishiteru.” He said, not because he meant it, but because it was certain to embarrass her, almost certain to illicit some kind of reaction, practically one hundred percent was the chance that it would embarrass her. The guys with the sunglasses were grinning like crazy. “Please don’t”, she told him in Japanese, after which he told her he loved her again. “See, it doesn’t even mean anything in Japanese”, he said, “it’s a language I don’t speak very well and I understand practically nothing about, and I don’t intend to. Might as well could’ve said it in Latin. Or in classical Chinese. But in my own idiom, in my own system of words and references and meanings it would mean devastation or bliss, or both of them. Or definitely both of them. Every sincerely uttered phrase is an act of dependency on someone or something and since all is likely to perish, since everything is transient and dumb and shortly lived, is an opening to death or separation. I wouldn’t know which one is worse. Death. Or separation.” Sachiko seemed to like this and, of course, she asked him to tell her he loved her in his own language, which he did. She smiled with her eyes only, the horizontal grooves  adjoining her temples verticalizing for an instant. It was Sachiko’s secret smile, which she only wore at esteemed and private moments and it was the most beautiful thing about her. She took a sip of her coffee and licked the cream of her teeth, and the people around kept on sucking on their cigarettes and eating their melon flavored bread and they all had something in common, and it was death, and it was love, and it was stupid and trivial and profound all at the same time.      

woensdag 2 oktober 2013

Nico de onoverwinnelijke.

“Ik zal u godverdomme ne keer iets zeggen, een ding maar en dan moogt ge voor mijn part stoppen met luisteren, jonge snaak, want ik weet dat ge hier liever wat met de wijvekes wilt dansen dan naar het gemem van zo een ouwe kankerzak gelijk ik te luisteren…”, en hierop haalde de vanuit zijn pluchen troon van het niet-zo-Roomse-maar-toch-erg-katholiek-geinspireerde rijk in café “mijne kleinzoon Kenzaburo” orerende Quartier Lagaffe even adem, want hij wist goed dat hij niet zomaar één ding ging zeggen, maar dat hij een hele redevoering van minstens een kwartier en twee bierworsten lang zou geven. Nico de onoverwinnelijke grijnsde en dronk van zijn pintje en verdrong de voortdurende woede die hem wilde doen schreeuwen en slaan en schoppen en kleine huisdieren doen martelen. Hij wilde inderdaad liever her of der rondfladderende paradijsvogel gaan trappen met zijn hanenachtige schenen en Quartier was dan wel een oude zeveraar, maar in “mijn kleinzoon Kenzaburo” was hij een god, of zoniet dat, dan toch op zijn minst de paus. Lagaffe haalde zijn wijsvinger uit zijn voorbroek waar die meestal toefde en hield genoemde knook didactisch in de hoogte om er de lucht mee te doorprikken. “Gelijk welke mens diedattem zegt dat hij zomaar iets doet en dat hij daar niets voor terug wil, en dat hij niet moet weten van politiekers en dat hij gewoon maar een mens zoals al de rest is, dat is één van de volgende drie mogelijkheden en verder niets. Eerste mogelijkheid: het is ne zot, die van niets weet en zelfs de sloefen van Jezus, onze lieven heer, nog niet zou kunnen verkopen aan de maagd Maria, zijn moeder. Volgt ge nog?” Hij nam een teug van zijn pintje en haalde zijn neus op. Zico de onoverwinnelijke knikte. Hij dacht aan de hoeren aan de toog en aan het geld dat hij later nog aan zijn vriendin zou moeten geven. Hij dacht ook aan haar kop vastnemen en het keihard tegen de betonnen binnenkoer te slaan tot er alleen maar een weke druipende substantie van overbleef. Overdag was hij bang van alles, van de zuurbakken in de fabriek en van wat de hoofdingenieur bekokstoofde met de mannen op het bureau op de eerste deftige verdieping en van wat er met hem zou gebeuren als hij met zijn brommer over de brug van de E17 zou rijden en de diepe donkere Dender in zou verdwijnen. Maar ’s avonds op café was hij niet bang, ’s avonds leek alles mogelijk, zelfs de dingen waarvan hij ook wel wist dat ze totale onzin waren, fantasmagorische geile fantasieën met dwergvrouwen en zwarte labradors die zijn ballen afzogen. En daarna droop hij af, met een stuk in zijn kloten en met de moed aan zijn voetzolen en dan ging hij die donkere, klamme slaapkamer binnen en ging hij naast haar liggen en dan kwam de angst gelijk een golf terug over hem. Dan bad hij en smeekte hij tegen de Lieve Heer van wie hij daarvoor nog gezegd had dat hij een sprookjesfiguur gelijk Ali Baba was en dan vroeg hij hem om zijn zielige nutteloze lichaam, zijn pokdalige smoel met puisten en zijn belachelijke fluit te redden. En misschien ook zijn leven en zijn relatie en zijn kleine die een kamer verderop de regelmatige, zalige slaap van de onwetenden sliep? Als het even kon? Please? En onze lieve Heer, die luisterde elke nacht, en elke ochtend als het nog donker was werd hij wakker met dezelfde miserie voor zich, dronk hij twee koppen koffie en vertrok hij naar de fabriek om dingen te gaan produceren waarvan hij niet eens wist waarvoor ze nu eigenlijk gebruikt werden. Zijn leraar in het zevende jaar specialisatie, meneer Van de Velde, een vaderlijke figuur zoals hij er zelf altijd één gemist had, zei dat als hij zo vlijtig bleef verder werken dat zijn toekomst dan gebeiteld was. In welke steen had hij er alleen niet bij gezegd. Hij had het zich allemaal wel anders voorgesteld, die toekomst waar iedereen doorheen bijna twee decennia opleiding en opvoeding steeds maar over zat te zeiken. Voor zover hij het begreep maakt hij chips voor in wasmachines.
In het café was een soort van gewapende schermutseling met door de ruimte zeilende glazen aan de gang en de grootmoeder van Kenzaburo probeerde met hand en tand de vrede te bewaren, maar Quartier leek er zich allemaal niet al te veel van aan te trekken en hij ging verder met zijn betoog dat eigenlijk voor niemand anders dan voor zichzelf bedoeld was. “De tweede soort mens die zoiets zegt is van het ergste kaliber. Deze soort kunt ge metaforisch omschrijven als een laffe worm. Ook nog hij heeft geen ruggegraat. Hij leeft in het duister onder een steen en hij stinkt naar de stront waaruit hij ontstaan is. Hij zegt dat hij niets wil, maar hij wil eigenlijk alles maar hij durft het niet pakken. Nietzsche zou zeggen dat hij met zijn slavenmoraal de andere meer sterkere dieren wil verplichten om zijn zwakheid als de enige waardevolle standaard te erkennen. Zeg, maar daar verschiette van hé Nico’ke, dat nonkel Quartier zukke geleerde schrijvers en wat weet ik nog allemaal meer kent. Ik heb twee diploma’s ze manneke, al weet ik niet goed meer in wat. Kan kik mij alleen maar herinneren dat ik wreed veel zat was en heel de tijd achter een zwarte poes met dikke lippen aan zat te hengsten en dat ik er dan mijne bruine eens ingehangen heb met ne zachte en dan een harde sjanker als gevolg. Daar kon ons moeder ook al niet mee lachen, maar da was dan ook een zuur peirt. Wat peist gij dat ik indertijd gestudeerd heb, Nico?” Nico keek op van het bierkaartje waarnaar hij al een minuut of drie zat te staren en waarvan hij met zijn vuile vingernagels langzaam pelletjes papier pulkte en hij haalde zijn schouders op. “Misschien voor pastoor”, opperde Quartier zelf en hij dronk zijn pintje leeg en stak zijn drinkhand in zijn voorbroek. Een jaar of twee geleden op een feest in Zwalmzele, een paar kilometer van de gemeente waar hij woonde was Nico de onoverwinnelijke zo rond een uur of vier 's nachts vreselijk zat geworden en had hij geprobeerd om elke mogelijke kandidate in de feesttent voor een potje fornicatie te veroveren. Maar dat ging natuurlijk niet, omdat hij vreselijk zat was en hij uit zijn smoel stonk en er een stronk paarse puisten op zijn neus stond, waarmee hij zelfs al in nuchtere toestand geen al te kokette Annette was. Toen zijn pwoites naar huis wilden rijden had hij echter niet mee willen gaan en zei hij dat hij wel te voet zou gaan, waarop ze hem prompt in de steek lieten om op de oude baan naast de basisschool in de lommerte van de bomen de steeds warmer wordende zomerdag weg te slapen. Nico was dan een paar straten verder een café binnengesukkeld, recht in de armen van een wat oudere man die hem naar zijn bed leidde en zijn lul eerst in zijn mond en dan in zijn kont stak. Hij nam het allemaal voor graag en geil aan als de door schaarste en ontbering tot omnivoor verworden bedelaar die hij was. Het enige dat hij de volgende dag voelde was angst. Hij hoopte dat hij geen ziekte had gekregen en dat niemand hem gezien had. Hij vroeg aan de man of hij zou zwijgen. De man zei dat hij zijn seksleven niet zomaar tegen iedereen rondbazuinde. De grootste leugen en gemeenplaats van de mensheid, maar daar wilde Nico niet aan denken. Hij mocht er niet aan denken wat er met hem zou gebeuren als dit bekend zou worden. Hij kon er ook niet denken, hij had er simpelweg geen vormen voor.
Quartier knipte met zijn vingers voor de ogen van Nico en vroeg hem of hij er nog was. Hij knikte traag, met een minimale beweging. “Jongske ge moet weg uit die vuilfabriek want uw brein gaat er helemaal kapot van”, zei hij en hij dronk nog een keer van zijn nieuwe pintje, dat hij zonet gekregen had van Marita, de trotse grootmoeder van Kenzaburo. “Swat ja”, ging hij verder,”het derde type mens is het meest hypocriete  en ook het meest gevaarlijke. Het is het soort dat zegt niets te willen en u dan op ne keer als ge nie kijkt ne mes, of nen ijspriem of een tournavise in uw borstkas steekt en het ding ronddraait en dan uw portefeuille pakt en uw horloge ook en met uw wijf gaat lopen en uw oudste dochter verkracht. Of uw jongste. Maakt hem niet uit. Er zijn dus wat venten die zo zijn, maar sowieso vallen alle wijven in deze derde categorie. Ge moet de bijbel maar eens lezen, dan ziet ge direct hoe ze zijn. Die moslims hebben geen ongelijk ze, met hun hoofddoek. Ge moet die krachten ketenen voor ze alles kapotmaken. Een echte vent wil eigenlijk echt niets als hij niet zot van den drift loop om machtsgeile wijven te gaan plezieren. Een vent wil beheersen en in alles zijn ding steken, alsof het allemaal maar stukken vlees zijn. Reïficatie noemen de Marxisten dat, alles wordt een ding voor lustbevrediging. Maar een wijf, dat is wat anders, die willen een mens volledig bezitten, als volledig subject, de hele ziel hebben. Ze zeggen wel ne keer dat als de vrouw aan de macht zou zijn dat er dan minder oorlog zou zijn en dat zou misschien wel kloppen maar wij zouden dan allemaal erbarmelijke vredevolle slaven zijn, niet alleen in lichaam maar ook in onze geest. Wat kan ons de geest van een wijf schelen, juist? Maar bij hen is het anders, ze zijn gulzig, ze zijn als de zielenadel, ze willen alles, botten, merg, haar en huid, gedachten, ze laten niets over. Het eerste wat een wijf vraagt aan een vent als ze een relatie met hem begint is of hij wel eens aan andere wijven denkt. Zo gedachten willen bezitten, het heeft mij iets wreed katholiek, alhoewel ze daarvan ook al zeggen dat het een mannensysteem is. Dat vindt ge toch niet misogyn?” 
Nico vertelde hem dat hij niet wist  wat “misogyn” wilde zeggen en Quartier zei dat hij het eigenlijk ook niet zo goed wist en dat hij toch maar wat aan het zeveren was en dat hij eigenlijk ook geen vrouwen haatte of zo, maar dat hij een beetje gefrustreerd was sinds hij door zijn onverklaarbare lever- en nierstoornissen niet seksueel meer kon presteren. Nico de onoverwinnelijke zei dat het allemaal wel goed was en hij keek nog eens naar de hoeren aan de bar, waarvan hij wist dat hij ze voor een klein bedrag lichamelijk kon bezitten en hij vroeg zich af of er ooit iets meer waardevols was dat hij in zijn hele leven zou kunnen bezitten  dan die lichamen, al was het maar voor een fractie van de eeuwigheid, en of er momenten zouden kunnen komen die ooit zulke momenten waarop hij een vrouw die niet met hem wilde zijn maar het toch deed omdat ze moest zouden kunnen overtreffen. ’s Avonds op café in zijn roekeloze vrij zijn van vrees dacht hij er de laatste tijd steeds frequenter aan hoe het zou zijn om een heel jong meisje, misschien van nog geen twaalf jaar, in een steeg te sleuren en zijn pik in haar haarloze trillende lichaam te steken en om dan haar nek breken en om haar misschien dan achteraf nog eens te neuken, misschien in haar kont. Maar overdag maakte de gedachte aan geweld hem doodsbang, en ’s nachts deed ze hem bijna huilen van weerloosheid. En dan keek hij soms ook vertederd naar speelplaatsen en dacht hij “dit zijn allemaal kinderen van iemand, dochters en zonen, kleine wonderen, zoals ik er één was voor mijn moeder, tot ze zag dat ze niet meer met mij kon stoefen bij haar vrienden en dat ik maar het zoveelste uitschot dat op de fabriek werkte was geworden” en dan moest hij bijna kotsen of had hij zin om heel luid te schreeuwen en om zijn vuisten op de kasseien van de straat te breken. Maar hij deed het nooit. Hij deed niets. Hij leefde, en ook dat was een overstatement. Quartier was aan het schaterlachen, maar Nico kon de redenen van zijn lachen niet bevroeden. Overal rond hem heen scheen iedereen in zijn richting te grijnzen en te monkelen en met hun lippen te smakken. Had hij ‘de laatste kruisweg’ van Jeroen Bosch gekend, de gelijkenis was hem niet ontgaan.


En hoe dan hoop te vinden in dit tafereel dat in een stilleven eindigt, met Quartier die steeds meer van zijn stoel begint te glijden van de zatheid en die eigenlijk kanker in zijn longen heeft maar het niet eens weet en met Nico die met zijn staart tussen zijn benen naar huis gaat en met al zijn opgekropte geweld en seks en een voorhoofd vol blinkende uitslag bijna weer aan een overbodige dag kan beginnen en met de barvrouw die haar kleinzoon niet meer mag zien omdat ze zot is en altijd zat en volgens haar zoon ook een hoer is, maar die hem desondanks wel doodgraag ziet en met de hoeren aan de toog die het allemaal maar lijdzaam ontvangen in de hoop dat ze het wel zullen overleven zodat ze tijdens hun latere levensjaren aan hen jongere lichamen op hun beurt zouden kunnen terroriseren?   

woensdag 17 juli 2013

Veel te veel.

De dingen passeren eenvormig voorbij mijn ogen, waarvan de schellen zijn afgevallen. Lappen zoutig vlees voor de slakken in mijn tuin. Ik schrijf met oude, saaie, bedorven, domme, onzinnige, zwakke woorden en gelezen worden is de dood van de intenties van de auteur, dus hopelijk blijft alles verborgen.

Op een weide in augustus toen de drank stroomde en het bloed stolde en ik een aan me vreemde geur zo dichtbij me voelde en een jaar later ongeveer toen ik opkeek en geen verschil zag tussen onze gezichten. Geen kind meer, nog  geen man, nog niet. Brittney Spears. Wat een momenten. Wat was dat anders dan de eeuwigheid die mijn identiteit verdrong en zich in mij plaatste? Maar waar ben je nu? Wat is er toch allemaal gebeurd? Ik hoor dat je drie kinderen hebt. Hoe kon je? Ik heb zoiets niet gedurfd, en denk niet dat ik het zal durven. Voortdurend worden alle dierbare plaatsen en daden ontkracht, en op het einde zal ik in een dorre woestijn op mijn droge houten stoel zitten en lezen, lezen, andermans gedachten in mijn hoofd proppen, veiliger dan mijn eigen gedachten en herinneringen, die me verdrieten en verraden.

Ik kan niets meer schrijven dat niet over zichzelf gaat, wat de dood van al mijn expressie zal betekenen. Personages worden na een tijdje zonder enige mogelijkheid om het te stoppen mezelf en ikzelf word na enige tijd een personage, waarin ik mezelf niet meer herken. Zodat ik soms mijn schoenen uitschop na een dag werken en les geven en rond lopen als een kieken zonder kop en ik in de spiegel kijk en denk: “wie is dat toch?”  Hij is niet don Quijote en hij is geen Thomas More, hij is geen Erasmus Darwin en hij is geen Yossarian. Hij is geen Zarathoestra en geen Felix Guattari. Het principe van de exclusie eist op de lange duur dat hij niemand anders is dan ik, hoewel ik hem alleen van buitenaf herken.

Ik wil alles, ik wil in het verdriet en de vreugde delen en nooit meer alleen op mijn bed liggen. Zieke ree, stervend konijn, redeloze ogen die sterren zien maar ze niet begrijpen. Ogen die niets begrijpen en alles vatten. Mijn liefde is zo groot dat ik ze aan niemand kan geven. Ondeelbaar en monolithisch en warm is de wereld en de schoonheid is zo oneindig dat ik ze niet aan kan raken of durf aan te raken. Ze waren allemaal verkeerd, al die moderne denkers, er is niet te weinig, maar er is veel te veel. Ik ben een interpretatie van de natuur, en niet omgekeerd. Mijn geest is niet de nexus, maar slechts een perceptie van een onmeetbare kracht. Onmeetbaar, oneindig, onkenbaar, wat een nieuwe heiden ben je als je zulke dingen zegt, wat een anathema. Het kan me wat, wetenschappers van de wereld, nog maar net ontworteld van het schedelmeten en het aderlaten en het zonnewichelen. De methodische twijfel van de man met de meetlat hinkt de zekerheid van de gek en de ziener achterna.


Met monsters van voeten ga ik in de stroom staan. Ik heb hele brede tenen. Het water erodeert mijn vlees en verandert ze in ronde stenen. Ik ga kapot, ik ga weg, ik vervluchtig, zoals gedachten dat doen. Lang leve het einde, en de weg erheen.  

zaterdag 8 juni 2013

Kritiek van het biologische vernuft.

Levermos, nierstenen, oorwurm
Op- en aangevreten vlees,
Drie terraria van lijf in drie delen,
De einder glipt almaar verder,
De kim verdwijnt grijnzend,
Vaarwel, vaarwel,
Ranke ouwe rukker,
Beeld in beeld,
Kaleidoscopisch verblijf ik,
Uw vriend en stoffige trilobiet,
Een paar kwabben die door schichten
Tot springen worden bevolen,
Eén plus één plus één is drie,
De stompe waarheid van de abacus.
Ledematen, hoofd en romp,
Segmenten, voelers en poten,
Kruipend bereiken pissebedden,
Meer dan mensengeesten,
Dan lichamen met vurige schenen,
Tulpen zijn nerveuzer,
Dan zelfs de wildste dieren.
Bijziend tastend tekenen en tellen,
Kleine apen met grote gezichten,
Schedels met liktongen,
Die dromen en dromen van
Lief, zoet innig minnekozen,
En waarheden verder dan,
De grenzen van het weten,
Geen zandkorrel ter wereld,
Die van zelf noch einde weet,
Zou er niet om moeten grijnzen.

zondag 5 mei 2013

Yamato


Occidentaal lepe vingers,
Zakken mos tikken bezig,
Randen ontstoken, werk,
Geen zalf, geen honing,
Niet stijgen, niet landen.

Daar, daar, daar,
De bel die bommelt,
Over kale hoofden,
Niet voor of achter, erin,
Waar de geluksstokken,
Yamazaki, zeven elf,
Zoon van Law, blauwe lichten, 
Griezelige stemmen zingen,
Water vloeit nooit naar boven.

Ik moet, het ontploft, het knalt,
En dan passie, kort, kapot,
Geen vorken wel gember,
Dode vis in gekraakte kommen,
Gevaarlijk rood, zieke plaats,
Oude plaats, lieve lieve smart.

Zes uur ’s ochtends kleine kerselaar,
Geen verandering in duizend jaar,
Acht uur ’s avonds kleine kerselaar,
Monkellachend in de schemerlucht.

vrijdag 3 mei 2013

Bedsterfsitter: max. 73j.


Plaf, daar ist-ie haast mijn asem, mijn laatste,
Je waakt bij mijn armen, je houdt me in de gaten,
Ik zie zwarte vlekken in de mist,
Fonkelende cirkels in en om de ruimte heen,
 Ik zeg: “het is mijn bril”,
En je poetst mijn glazen,
Als altijd kan een kleine streling heus wel baten,
Je bewatert mijn gezicht zoals die vrouw van Jezus ,
En al lag Hij dan niet op een matras met de verwarming op 5,
Knapperig warme zieke bacon snack,
Lauw zakmembraan met kak en ingewanden,
Ik ben ook een zoon van God, misschien,
Al voel ik me meer als een grap zonder pointe,
Mens uit en in de leegte en vader van niets,
Een hoogmoedig insect in een burcht van glas en steen,
Met meterslange voelsprieten tot aan de ramen.
En dan, helaas, weet ik het ook,
 Ik draag geen bril en de laatste bezoeker in de kamer,
Heeft niets met ons te maken,
Wil me bij zich hebben en houden,
Kan je niet knuffelen tot hij weggaat,
En begrijpt niet wat het is om ons te scheuren.
Ik hoor de klokken luiden,
Tiet-tiet tiet-tiet  tiet-tiet,
Ik zeg:
“In mijn tijd had je nog echte geluiden
Metaal tegen metaal en cimbaal en snaren,
Ingewanden van katten en pvc tranen,
Britney Prince Madonna Scarlett Johan Rasmussen,
Ja, dat was me nogal een groep”,
En je zegt “ja” en ik kan het slijm in je keel horen.
Dit is dan dag en vaarwel,
Dag en salve aan je billen en je tieten,
Dag en de kost aan je handen en je huid en je haar,
Dag en tot nooit meer aan voeden en slapen en pissen,
Dag en bedankt aan pijn, aan plezier en aan in het midden van de nacht,
Van een glas whisky gaan drinken, en een boer laten.
Aan kotsen in de vuilbak en aan mijn anus scharten,
Aan in de woestijn staren en de leegte voelen,
Dag aan mijn geest en aan de jouwe,
Waarvan ik vaak zo heb gehouden,
Dag aan jouw lijf en lichaam,
Brein, gedachten, plaksels en je ikke  die van jou was,
Aan alles dat ik moet deserteren,
Ruk, ruk, in één ruk,
Keel toe, hart af, ogen donker,
Terug op in de domme natuur,
Die niets voelt en niets weet,
Over de zin van het leven,
En over het verlaten.

zondag 21 april 2013

Proefexamen INBURGERING VOOR ALLOCHIES: Voorbeeldvraag 1 & 2 & 3

Bekijk goed het filmpje onder de "Link!" en beantwoord de vragen over de Vlaamse cultuur.

1) Met wat was de Maria der?
 a) Met de Brusselse spruiten
 b) Met de wafels.
 c) Met de dissidentie.
 d) Met de terugbetaling voor uw aidsremmers.
 e) Met de mosselen.

2) Wat is de Franky?
 a) Een Brusselse ket.
 b) Een Antwerpse Tom Barman.
 c) Mohammed, Rachid of Ali Baba.
 d) Een onnuzel manneken.
 e) Een trouwe onderdaan van de Chinese volksrepubliek.

3) Wat is de functie van ons Sabrina binnen het gezin?
 a) Lichtekooi, hoer, een schande.
 b) Een plezant Vlaams meiske met het hart op de juiste plaats.
 c) Een vijand van het Chinese volk.
 d) De matras van het dorp.
 e) Alles is goed. Chill.

Link!

Verbetersleutel volgt!

zondag 24 maart 2013

1983-2013 (II)


Heuvels voorbij heuvels,
Een vlakte zo nu en dan,
Echo’s en de zon,
Geen waarheid en geen bewijzen.

Ik kan mijzelf voor jou niet delen,
Toegeschreven aan dit ene leven,
Mijn schedel splits onder de gebreken,
Van slechts één leven en één man.

Nachten onder nachten,
De dag in spleen verdrijven,
Waas en glimming,
Ik moet mijn hemden wassen.

Groen, irreëel, warm en vochtig,
Streelruimte zonder einde,
Ik ga nergens heen weg,
En blijf er bij jou wonen.


donderdag 14 maart 2013

1983-2013 (korte versie)


Woorden verlammen vingerhanden,
Zuurdesembrood voor altijd eten,
 Het oude lied niet langer zoemen,
Laat (het) maar voor wie (het) maar willen,
Centrale banale van de smart,
Stemloos en onhoorbaar groeten.
UIT. DIGITALE PIIIEEEEEP. 

donderdag 7 maart 2013

Bèh bèèh bèèèh



Met mijn rad vaar ik tegen twaalf,
Hooguit dertien per uur over,
De intergalactische snelweg van,
De Brugse Poort tot aan de Verloren Kost,
Links en recht passeren vlugge fietsermensen,
Dat gaat van “tring, tring, ringeling”
En van “lome dikkerd, ik rijd je van de weg.”
Zo komen ze vlugger waar ze moeten zijn,
Op een superbelangrijke meeting,
Of dichterbij het koffieapparaat,
Een stapje dichter en wat sneller,
bij een hartaanval op vijfenveertig,
Ik hoef niet vlug te rijden, ik ga wel traagjes
Ik moet toch nergens heen,
Ik ben gelukkig op mijn fiets.

“TRALALALA LALA LAAA!”

Ik lees geen radio en kijk geen kranten,
Ik luister zelfs niet meer naar de televisie.
Ik denk zelf wel wat ik wil denken,
Ik doe wel wat ik moet doen,
Al die mensen die zo veel kijken,
Naar het plekje onder hun neus,
Niet eens weten waar hun lippen liggen,
Zielig,
Als onze economie kapot gaat,
Dan is dat oké,
Want ik zal het toch niet weten,
En ze is toch niet van mij,
Ik ben van alle mensen,
En zij zijn van mij,
Ik wil niet lezen over de zwakken
En hoe slecht ze het hebben,
Ik wil ze helpen.

Ik heb wollen sokken en ik eet nooit vlees,
Hooguit wat grassen,
En als ik in de kathedraal van het kwaad,
Die plek in de Veldstraat waar de suffen,
Boekjes en plaatjes kopen om met vrienden,
Eindeloos te masturberen,
“Bèh bèèh bèèèh” schreeuw,
Dan kijkt iedereen me aan alsof ik gek ben.
Wel,
Ik ben geen schaap.  

dinsdag 26 februari 2013

Asymmetrie


Draaiend om de stenen pilaar,
Je haren verdwijnend,
Uit mijn ogen, uit de wereld,
Draal wat sneller,
Gesloten wereld geopend,
Door je zachte hielen.

Draaiboek van mogelijke omarmingen,
Mijn asem brengt bloedzuigers voort,
Mijn grijns doet bloed en bodem stollen,
Mama vertelde,
Dat je nooit te veel kan willen.

Je zou wellicht onder mijn kinbak monkelen,
Klein en onverwoestbaar als vrouwen zijn,
Ik zou wellicht over je hoofd heen staren,
Naar de horizonten van mijn later leven.

Eén moment maar niet meesmuilen,
Droevig hart uit ons bloed gemaakt,
Tongen twee en tanden wel vierenzestig,
Grauwend beest met twee geslachten,
Even, en dan weer ontbonden.

woensdag 20 februari 2013

Zoethouders (II)

Mijn gevel dropt zijn stenen,
Stralers lichten in trieste rijen,
Heimwaarts keren in peulen,
Verknoopt in zieke planten.
In bittere noodstrijd gevangen,
De staat van allen tegen allen,
Gek over gek, kapot van verlangen,
Zelf opgesloten in boeien gevallen.

Kom laat me nog wat drinken,
Eet, laat nog maar wat komen,
Hey, laat me even slapen, nog,
Ik moet straks weer vroeg op
En af.
Het is over,
Het is over,
Het is over,
En uit.
Nog even wachten.

Bijziende en verharde technocraten,
Ga jullie kranten maar neuken,
Zielige planten.

Het woord is vlees geworden,
Kritiek geven is sterven,
Wel dood me dan.

woensdag 13 februari 2013

Over pijn, gescheidenheid en schrijven.


Als ik naar een kind en een moeder die naar elkaar kijken kijk dan voel ik nog iets.  Vreselijk onrecht geeft me een fysiek voelbare slag in mijn maag, maakt me ziek en resoneert tot diep in mijn borst. Verder voel ik niets behalve ergernis en een steeds oprukkend cynisme dat steeds meer moeite kost om te bestrijden. Ik hou van mijn vrienden, maar ze zijn er niet voor mij, waarmee ik niet bedoel dat ze egoïstische eikels zijn, maar wel dat hun ego’s er voor henzelf zijn, in de eerste plaats. De eerste beweegreden voor elke existentialist om iets te schrijven is een gevoel van verscheurdheid door het voor eeuwig gescheiden zijn. Gescheiden zijn van je lief, van je ouders, van je vrienden, van de keukentafel, van de frigo en van het goddelijke wezen waarin je al dan niet gelooft. Die gescheidenheid is onaanvaardbaar en ze opheffen is onmogelijk, je mag roepen of zwijgen, moorden of liefhebben zoveel je wil. Er is geen oplossing. De mens is opgesloten in zichzelf, het lijkt wel de titel van een slecht industrial-album .

 Hoe geweldig om zo’n bijna infantiele zen-monnik te zijn en je met alles en iedereen verbonden te kunnen voelen. Om een mystiek gevoel dat het kenvermogen voorafgaat te kunnen omhelzen en kunnen smaken en je er geen vragen over te stellen. Om te wentelen in zekerheid waar ik tol in onvermogen en onbeslistheid. Hoe vervelend zijn zen-monniken en aanverwante mystici om tegen te praten. Ze hebben van het niets-te-zeggen-hebben hun handelsmerk gemaakt, hun sterkte. Wij, ik en de andere zoekers, praten en praten en cirkelen met onze woorden als haaien rond een buit die we nooit helder in het vizier krijgen. We moeten toegeven dat ons kenvermogen beperkt is, dat de categorieën van substantie en attribuut ontoereikende beschrijvingen van een proces dat grotendeels aan onze breinen voorbijgaat zijn, en dat de beschrijvingen elektron, quark en Higgsboson zo mogelijk nog onzinniger zijn. Maar we willen ons toch ook ergens baseren op bewijzen die ons kenvermogen ons aanreikt in onze zoektocht naar eenheid. De eerste activiteit van het kenvermogen is verdelen. Wellicht is de werkelijkheid an sich een blok, een beetje zoals de ruimtetijd van Einstein, maar helaas is die ware aard van alles slechts via abstractie te bereiken. Synthese abstraheren is de activiteit waarvoor het kenvermogen zich het meest  moet inspannen. Maar wat ik wil is spontane eenheid, spontaan samenvallen, spontane samenhorigheid, niet de grootste inspanning elke keer opnieuw te moeten ondernemen, niet de steen elke keer opnieuw de berg op te rollen om dan even over de heuvel te kunnen piepen en dan weer naar beneden te vallen.

 Het meest doet het me pijn als de scheiding duidelijk op de gezichten en van de lichamen af te lezen valt. Je praat en je kan je handen niet bedwingen en je blijft krampachtig over je broek wrijven en aan je nagels frutselen. Je voelt je licht en vrolijk binnen, als dat al eens gebeurt, en je vriend blijft maar met een terneergeslagen stem praten. Mijn vrolijke subject staat mijlen ver van dit droeve object, waarlangs mijn vreugde wegstroomt. Hij trekt mij binnen in zijn verdriet zoals ik hem probeer binnen te trekken in mijn vreugde. Wil tot macht? Misschien. Disharmonie in elk geval. Onafgestemdheid en gebrek regeren bijna elk communiceren. Hoe cerebraler de mens, hoe meer hij de abstracte vermogens van zijn kenvermogen benut hoe groter de vervreemding. De abstraherende mens heeft meer gemeen met een rots dan met andere subjecten, die hij slechts in theorie kan vermoeden. En wat is er behalve die abstractie? Een oerwezen dat ons denkt? Een supercomputer gemaakt door goedaardige aliens? Het Ene van Plotinus? De praktische rede die Kant postuleerde? Het Dasein van Heidegger? Die laatste zijn begrippenpallet is obscuur en schaamteloos poëtisch, en anderen gingen nog verder door hypotheses van fluxen en stromen neer te schrijven. In zulke waanzinnige en willekeurige denkoefeningen kan je niet meegaan zonder je verstand zeer bewust aan de deur te laten staan. Voel ik in de oefening van het harmonieuze en het melodische, in de muziek, een terugkeer naar het ene?  Bah nee, mijn ratio en mijn emotie zoeken krampachtig naar een manier om het allemaal zo te interpreteren, maar ze slagen er niet in. Niet echt.

Proza schrijven is een poging om het abstracte uit te smeren zodat het lijkt op de echte wereld. Stiekem kan je daar dan hints die verwijzen naar de eenheid van alles in leggen. Maar dat is natuurlijk een valstrik. Een valstrik, mauvaise foi, jezelf en anderen iets trachten wijs te maken waarvan je heel graag wil dat het waar is. Maar de waarheid blijft ontglippen, bewijs is er niet en de anderen krijgen je nog vlugger door dan dat je het zelf kan. Het schrijfproces is dan ook pijnlijk en het moet eindigen in zelfmoord of, nog erger, pompeuze blindheid.

(Geschreven in een drafje, vlak voor een ontmoeting met vrienden.)

zondag 3 februari 2013

Geen titel I


Mompel zachtjes mijn asem zoek,
Zoals toen vaders dichters waren,
En eer moeders als peulen spleten,
Op het einde van onze periode,
Duur betaalde tijd in ongenade.
Lompe beulen onbehouwen,
Met één slag het vas eraf,
In colonne met getrouwen,
Daden maken helden laf.
Jouw kruipende vlees,
Als een epifyt rond het mijne,
Borsten die overrijp hingen,
Je tenen stomp, je zolenrimpels,
Je centrum diep en duister,
Kussens van dons en donkergeel,
Larmoyante frasen die je prees,
Stoten, tranen, zweet, ritmisch,
Veel te traag en veel te snel,
Perfectie is onderdrukking,
 Bevrijd in onze kromheid,
Contrapunt in dissonant,
Je vloeit knip weg door mijn ogen,
Over de zee van rust haast samen,
Dat kan je aan geen mens vertellen,
Toen was liefde geen woord,
En met jou niets te zeggen,
Stoppen kan ik niet kunnen.