vrijdag 27 januari 2012

Open brief aan meneer de Vakbond

Open brief aan Meneer de vakbond,

Het zal maar beter de moeite zijn, meneer de Vakbond, die zogezegde reden
waarom u gaat staken. Solidariteit, wat is dat eigenlijk? Het is maar een woord, een concept en ver weg van de realiteit als je elke dag om half acht (!) je bed uit moet om in het superverre en niet erg gezellige Brussel te gaan werken. Ik werk daar niet graag meneer de Vakbond, maar ik moet, want zonder het financiële soelaas dat vast werk me biedt kan ik me bijna niets veroorloven. Geen skivakantie, geen I-pad en geen supersnelle pc om te chatten, met mijn lieve Tamara die ik enkele jaren geleden tijdens een potje World of Warcraft heb ontmoet.

Ziet u meneer de Vakbond, door uw nogal conceptuele en idealistische solidariteit zal ik misschien niet op mijn werk geraken, maandag, en het met een klein beetje minder moeten doen. En dat kan ik absoluut niet verdragen. We leven in een harde wereld, en wie het door de besparingen minder goed zal krijgen moet zijn eigen wortel maar krabben. Het leven in de stad is hard, we worden door migranten belaagd met bazooka's en MIG21's die eigenlijk echt niet vliegveilig meer zijn. En als ik nog maar denk aan de combinatie van mijn piemel en iets Afrikaans, dan heb ik al HIV. In de metro loopt er soms een bedelaar rond. Ei-kes! Hij stinkt echt. Soms komt hij nogal dichtbij mij. Waarom zoekt die mens zich geen werk? Dat is wat deftige mensen doen: ze werken. Het is elk voor zichzelf vanaf nu, net zoals in het boek van Alexander Dumas over die drie Mussen. Superboek, ik weet nog goed dat ik het aan het lezen was.

Het is ondertussen duidelijk dat wij, de kosmopolitische liberalen van de jonge generatie, niet meer hoeven te dromen. Ik moet lange dagen op kantoor kloppen, elke dag, soms heb ik wel weken van 50 uur arbeiden voor de loodzware toetsen van de tikmachine (allez ik heb een Macbook Pro, ma kom) en soms vraag ik me af of ik ooit genoeg zal verdienen om nieuwe tegels te laten zetten aan de wand van mijn buitenzwembad. Dat klopt een BUITENzwembad, meneer de Vakbond, want de hoop op een binnenzwembad heb ik al lang opgegeven. Al zeker vier maanden. Zeker.

Wij zullen waarschijnlijk ook moeten werken tot ons 65 jaar meneer de Vakbond, of denkt u soms dat ik na mijn 65 plots met een kleine Mazda ga beginnen te rijden? Ik wil uitgaan in stijl, met een villa in Toscane, en een blond wijf van tien jaar jonger (minstens) en een D-cup (minstens) aan mijn rimpelige armen De vraag is zelfs: zal ik uberhaupt nog met mijn Maserati over de Vlaamse wegen kunnen vlammen, binnen pakweg veertig jaar? Als de benzine- en brandstofprijzen zo in de hoogte blijven stijgen lijkt het onwaarschijnlijk. Niet iedereen ter wereld heeft het nochtans zo slecht als ons, hier in Vlaanderen, want ik zag onlangs op een documentaire op de Vrt dat er in China echt superrijke mensen rondlopen, en het is echt een schande, die Chinezen maar profiteren, terwijl wij hier alle dagen in het slijk ploeteren, dat Bartje of Jean-jacquesje daar niets over zeggen, ik snap het niet, de politiek heeft geen draagvlak meer bij de jeugd.

Mijn kantoor heeft maar twee vensters, waardoor ik alleen 's ochtends zon heb en het is echt ver stappen naar het 32ste verdiep, waar het kopieerapparaat staat. Zal ik binnenkort niets eens meer met de lift kunnen gaan? Ik mag er niet aan denken. Het is allemaal zo somber en verschrikkelijk. En nu gaan jullie nog staken? Willen jullie mij soms kapot, met al jullie solidariteit?

En ik hoor u al denken meneer de Vakbond: “Waardoor is deze crisis, deze malaise waardoor er besparingen zijn gekomen eigenlijk veroorzaakt? We werken ons hier toch al jarenlang kapot in het westen, en nu wordt er gezegd dat we nog meer zouden moeten werken, waardoor de problemen dan opgelost zouden worden? Hoe kan er iets veranderen als het opperste percentage de schuimlaag van alle winsten blijft afzuigen? Er moet toch iets niet kloppen met die logica? We werken ons lam voor net al die bedrijven die de crisis veroorzaakt hebben, voor de rijken die al zo superveel hebben, en dat al decennia aan een stuk. Waarom hebben we het hier dan niet goed? Waarom moeten we dan niet stilletjesaan wat minder werken? Het lijkt allemaal op een grote valstrik.”

Maar zo mag je niet denken, meneer de Vakbond, dat zijn onproductieve gedachten, en we moeten maar aanvaarden wat er in het systeem zit en daar het beste van maken. En het beste is nu eenmaal: altijd maar werken. Wat ga je doen misschien meneer de Vakbond? Het systeem veranderen? Een oorlog beginnen? Ik wil het u wel eens zien doen. Dan zal ik het zijn die lach.

Ha. Ha. Ha.

U zou me moeten zien meneer de Vakbond, ik zit hier echt wreed geamuseerd te kijken, met zo'n half ironische glimlach op mijn lippen, en met mijn wenkbrauw een beetje opgetrokken.

Ik hoop maar dat ik op 30 januari niet te veel bucolisch smossend werkschuw tuig uit de arbeidersklasse op terrasjes in de januarihitte zie zitten, meneer de Vakbond, want dan zal ik sapperdepitjes chagrijnig zijn. Dan gaat het donderen in Keulen, meneer de Vakbond! Misschien post ik dan wel iets op Twitter of op Facebook, of misschien schrijf ik nog wel een blogpost, en het zal echt snedig, ironisch en venijnig zijn. Het zal je alvast berouwen, da’s zeker!

Ik ga dus gewoon werken op 30 januari, samen met alle andere noest werkende werkers die dit land werkzaam houden, en als mijn door werken verdiend geld op een goeie (werk)dag op is, en ik opeens geen spaargeld meer heb, dan hou ik jou verantwoordelijk, oh werkschuwe meneer de Vakbond. U weze bij deze gewaarschuwd.

Goed bezig hoor (weer ironische glimlach),

Frank

http://www.bbc.co.uk/news/uk-16635205

vrijdag 20 januari 2012

Korte tekst. - Of "hoe ik mijn ziel verloor om met een loser naar disneyland te kunnen gaan."

Derek Grondhoofd zat dronken in zijn living. Hij had zijn hand tussen de voorkant van zijn broek en de naakte huid van zijn onderbuik gestoken. Hij tuurde door de lege kamer. Er was niets te zien en niets te doen. “Had ik maar een zilveren lam”, dacht hij, waarna hij op het stukje vloer tussen zijn voeten kotste. Hij dacht aan Charlotte, die dikke tieten had.

Charlotte zat met haar kin in haar handen voor haar pc naar een profielpagina van haar sociale netwerk te kijken. Derek leek haar, zo op het eerste gezicht, een ontzettende eikel te zijn, en dat trok haar wel aan, hoewel ze haar motieven wat dit betrof zelf niet goed begreep. Ze bedacht dat niemand de psyche van een vrouw kon doorgronden, een vrouw nog het allerminst van al. Ze vroeg zich af of dit een seksistische gedachte was, maar aangezien ze zelf een vrouw was verwierp ze de conclusie dat haar gedachten over vrouwen seksistisch waren, of konden zijn. Er scheen één of andere logische paradox te schuilen in de gedachte dat vrouwen seksistisch konden doen over het genus “vrouw”, maar het kon ook goed zijn dat het geen paradox was, maar gewoon bullshit.

Ze overwoog om hem op te bellen en om hem te vragen om met haar naar een hamburgerrestaurant te gaan, waar ze dan in de late avond de vleselijke geneugten van de wereld zouden kunnen smaken. De universele klefheid van de plastic tafels en de uniforme maar kordate opzettelijk ongezellige verlichting leken haar het absolute begin en einde van alle plezier en pret en oele en leute. En ze wilde zijn lippen op haar huid voelen. Dat ook al.

Maar haar rondzwevende voornemens en wensen werden afgeremd door het welhaast zekere vooruitzicht dat Derek Grondhoofd strontelazarus zou zijn en dat er aldus met hem geen ene fuck aan te vangen zou zijn. Ze overwoog of hij misschien toch nuchter zou kunnen zijn, zelfs op dit late uur van de dag nog. Het leek onwaarschijnlijk.
Nee, hij was zeker dronken, en ze kon zijn scherpe alcoholgeur bijna ruiken. Hij stonk.

Iemand met scherpe goudkleurige tanden stond in de hoek van haar kamer en lachte stilletjes de koude adem uit zijn borstholte. Het schreeuwde zo luid het kon, maar ze merkte er haast niets van. Het wezen cirkelde om haar heen, stopte achter haar rug en stak voorzichtig een hand uit en raakte haar schouder aan. Ze rilde. Het rook naar pis en de dood in de kamer. Ze had echt iemand nodig. Ze keek naar het bed wat verderop in de kamer, naar de plek waar haar moeder lag te sterven, omgeven door darmen en tubes en functionele apparatuur. “Kutwijf”, dacht ze, maar ze had er meteen spijt van.

Het vroeg haar of ze misschien een klein beetje tijd had om op een paar vraagjes te antwoorden. Het zei ook dat het maar een paar minuten zou duren, hoogstens vijf. Ze fluisterde dat ze daarin geen zin had. Het leek heel wat donkerder in de kamer. Heel wat donkerder dan enkele minuten ervoor. Het leek elke minuut donkerder te worden. Binnenkort zou ze geen steek meer zien. Het kon haar niets schelen, besloot ze. “Ik ben zelf ook functionele apparatuur”, dacht ze, maar dat meende ze niet. De vrouw is een paradox, maar geen erg persistente.

De tijd leek aan één of andere handicap te lijden. Er was nog geen minuut voorbijgegaan in heel die tijd dat ze daar al in die kamer naar het profiel van Derek had zitten kijken. Toen ze even later weer naar haar klok keek was er nog geen seconde voorbijgegaan. De intervallen werden altijd kleiner. Uiteindelijk zou ze bevriezen, zoals die prinses in dat sprookje, “Cinderella does her big white prince”, voor ze ontvroren werd. De gelijkenis van de prinses met een pak erwten was haar niet ontgaan. De beide entiteiten wachtten rustig op hun lot in een koel rustig oord zonder ramen. Ze waren allebei in hypostatische en volstrekte nutteloosheid tot op het moment van consumptie. En nog belangrijker voor de analogie: ze waren allebei volstrekt nutteloos in de eeuwigheid die op hun verslinding zou volgen.
Het vroeg haar of ze een ziel had, en of het die misschien voor één of ander doel zou mogen ronselen. Eeuwig leven, misschien? Ze haalde haar schouders op. Eeuwig leven interesseerde haar slechts zeer sporadisch. Misschien wilde ze wel een jaar of twee eeuwig leven, maar eens de nieuwigheid ervan af zou zijn, zou ze vast weer verlangen naar banale sterfelijkheid.

Het vertelde haar dat het ook haar moeder eeuwig levend zou kunnen maken. Ze lachte luidop en kantelde haar hoofd naar de rechterkant. Het was echt heel koket en actief, die avond, het probeerde zelfs tot in haar psyche te komen. “Zie je dat daar liggen?”, zei ze, “het huft en het piept en het is uitgemergeld en het heeft in dit hele leven nog niets voordeligs of goeds meegemaakt en jij zou het langer laten leven?” Nee, ze was misschien geen goede dochter, en wie weet hoeveel keren dat ze al had gewenst dat het nu ook echt afgelopen zou zijn, dat ze eindelijk eens finaal zou sterven, maar zo slecht kon ze niet zijn. Zo slecht kon niemand zijn.
Het dacht na. Het kronkelde en het slijmde en het monkelde om het donkere plan dat het aan het uitdenken was. Het raakte haar rug aan en het stuwde een donkere vibratie naar buiten en het ving haar.

Het vroeg haar of het hem een bericht kon sturen, een bericht waarmee ze hem zeker zou vangen, een machinatie die hem in haar web zou spannen en hem voor haar goeddunken voor haar beschikbaar zou maken.

Het was een kwaadaardig wezen, dat wist ze zeker. Zijn aanbod was zeker gevaarlijk en wellicht inherent immoreel, maar de verleiding om toe te geven was ook groot.

Hij zou haar overal aanraken en zij hem ook. Er zouden misschien wel honderdduizend disneylandachtige romances komen tussen hen, met zoveel plastic, tl-verlichting en hamburgers als haar hart zou kunnen begeren. Ze zou haar moment van vleselijkheid krijgen, ze zou haar zo begeerde moment van vleselijkheid met hem krijgen.

Ze gaf toe aan de wil van het wezen.

Het gierde en het lachte en het bespotte de zwakke ruggengraatloze mensheid die al vanaf de eerste dag op deze kleine domme planeet zoveel stommiteiten en halsmisdaden had begaan. Alles uit verlangen, alles uit intellectuele onnozelheid, alles uit een verkeerd perspectief en een slecht vertrouwen in de krachten die hem omringden. Het haalde een pikzwarte hand uit de cape en stak die dwars door haar buik. Ze kreunde.

Derek Grondhoofd werd wakker door het gepiep van zijn gsm die naast hem in een plas kots op de grond lag. Hij trok zijn geschaafde en gebombeerde kaken van de grond en kreunde. “Had ik maar een Dafalgan”, dacht hij. Hij nam zijn gsm vast en drukte op de toets die het bericht opende. Het was van Charlotte en het bestond uit slechts één woord. Het was het meest schunnige woord dat hij kende. “Er bestaat een god”, zei hij, en hij krabde aan zijn schaamhaar.

donderdag 12 januari 2012

We zijn als bonen zonder voeten, we ontspruiten ter plekke.

Interview met Perry de Jaeger - Schrijver van 'Spjlets'. Alsook één (1!) parabel van zijner hand en wuivende ganzenveder!

Het nieuw verschenen boek van Perry de Jaeger, wonderkind en enfant degoutant van de Vlaamse literaire skenos, een wonderstuk noemen zou een grove belediging van het eminente kunnen van Perry de Jaeger, het wonderkind en enfant degoutant van de Vlaamse literaire skenos vormen. Liever nog dan ons te verliezen in eindeloze en onmetelijk interessante bespiegelingen over het wezen en de essentie en de kern en de cetera van deze omvangrijke auteur (Perry weegt 145kg, nvdr.)voelen wij hem liever zelf aan de gigantische kies met: de hierop volgende interviewing.

LEESINSTRUCTIE: ZOEK HET ZELF MAAR UIT

DEEL 1: interview met Perry de Jaeger

Vraag 1 Meneer de Jaeger, spreekt u soms af met vreemde vrouwen? Zo des avonds op straat?

Perry de Jaeger (BOLD) Het is moeilijk om te vertellen waar mijn roman uiteindelijk over gaat. Ik kan u wel vertellen waar hij niet over gaat. Puppies bijvoorbeeld.

Vraag 2 Er komen nochtans vrij veel puppies in uw boek. Het begint al in de eerste zin, in feite. "Dit boek gaat zeer expliciet over puppies."

PDJ (BALD) Dat is het punt niet! Het punt is dat elke betekenis die ik in mijn roman leg voor de lezer niet noodzakelijk dezelfde betekenis hoeft te zijn. Onze interpretaties divergeren vanaf het moment dat ze vertrekken. We lopen een ongelijke race. Wij, de mens, zijn als bonen zonder voeten, we ontspruiten ter plekke.

Vraag 3 De titel refereert naar het geluid dat de mens maakt tijdens het kakken. Waarom precies dIe onomatopee als titel?

PDJ (BILD) Waarom... [pauzeert lange tijd] nie-iet?

Vraag 4 Sommige critici opperen dat het nogal vulgair is. Nogal... platjes misschien?

PDJ (BYLD) Ha, kijk, maar daar vatten de critici iets van de poeticale functie die ik zelf in de roman heb gelegd, zonder het daar te willen verankeren als een steen op een dode duif. Net zoals Mallarmé wilde ik graag een boek schrijven dat alleen uit stijl bestond. Dat was de oorspronkelijke opgave, dat was mijn 'challenge', mijn 'gestell'. Maar telkens ik aan mijn prometheische taak begon dreigde mijn boek meteen totale verbale diarree te worden. Uit dat beeld is ondergronds, langs de bodem heen, als een rhizoom, het idee van het huidige boek 'Spjlets' gegroeid. Het zou een boek worden dat enkel uit diarree bestaat. En zo geschiede. Zoals de protagonist van de roman 'Vroooaaatprrrr' steeds maar opnieuw credoet: "Spjlets, wij zijn allen drollen in den Dretsj." Spjletsj, spletsj, spletsj.

Vraag 5 Gezondheid. Waarom? En hoe? Maar, wanneer? [bedachtzame stilte] En de contingentie van dat alles?

PDJ (BZZZLD) Het toeval heeft, vooralsnog, op mijn organisme geen invloed, maar de lezer mag het wel toelaten als hij of zij dat zou willen wensen. Voor mij is het toeval een kwantiteit in avondondergoed, une quantité negligable. Wat ik wel belangrijk vind is het samenkomen van de noodzakelijke prehensies in een nexus van symbolische orde.

Vraag 6 Het samenkomen van de noodzakelijke prehensies in een nexus van symbolische orde? U doelt daarmee op boeken schrijven? U vindt zichzelf dus wel belangrijk?

PDJ (BeViLD) Waarom nog steeds het zich uitdrukken in wankele en ephemere begrippen? Waarom niet direct het uitdrukken van het de-subject mits het mistige vermogen van de aan de kapitalistische maatschappij ontkoppelde genius, in al zijn uitgezaaide en differante aspecten? Ik zeg: drink van de kelk, maar maak de kelk niet tot uzelf. Ben ik belangrijk? Met de simpelheid der vraag komt de simpelheid der antwoord: ja, ik ben ontzettend belangrijk. Maar daaraan wil ik toevoegen: maar dan nog. Ik ben belangrijk, maar dan nog...

Vraag 7 Maar dan nog...wat?

PDJ (BeGuLD) Maar dan nog kan ik alleen maar belangrijker worden. Danst het kalf zijn gouden dans? Zijn we of worden we al zijnd, of zijn woorden misschien een worden in het zijn? Wie zal het zeggen? Ik.

Vraag 8 Nog een laatste vraag.

PDJ (BegoLD) Meneer de Jaeger, spreekt u soms af met vreemde vrouwen? Zo des avonds op straat?

Vraag 9 Regressus ad infinitum: keer terug naar vraag 1.Lees dit interview tot het einde van uw leven, en dan nog...

DEEL 2: Een parabel van Perry de Jaeger

TITEL: Me,rabbit, you, enemy.

ONDERTITEL: een amoralistische vertelling voor BIJNA NIEMAND in de LAAT-KAPITALISTISCHE HOER!

In eem mysterieuze middeleeuwse burcht in het Wales van de 45(duizend)ste eeuw vond een groep rondzwalpende celebritykoks het volgende manuscriptum:

"Lieve Thelandraqi,

Ik was eens een konijn, van de militaristische soort. Maar ik had geen kogels in mijn luchtbuks. Daardoor vormde de Jaeger een bedreiging. Het was een grote bedereiging en er was dus geen ruimte voor ewat anders, aja, wer, das logisch. Bedreiging of niet, toch kwam de Jaeger en het onvermijdelijke gevolg* was een samensmelten van onze tijdelijke hypostatische eenheden. Ik konijn, verklaar een bionisch-biologische eenheid te zijn van meer dan mensmetaal.

Ik verblijf, lapinerend.

Was gepootafdrukt,
Uw,
Perry het konijn."

De celebritykoks wisten niet goed wat aan te vangen met het mysterieuze engigmaticum, en dus beslisten ze maar om het hypertekstueel te behandelen als een continue verwijzing naar een recept voor "canard à l'orange", wat menig 45e eeuwse fijnproever een knaller van een maagzweer bezorgde. -FIN- Einde!

* Volgens de Reductio ad riduculum- formule van de obscure logicus Mohammed Tollens in zijn "Logic for logicians, id est dummies.": Als A dan is B totaal belachelijk, inplausibel en geheel en al flauwe apelarie.