woensdag 22 augustus 2012

Kansai


Een bronzen poel, droom voor mindergoden,

Bedelaars, schmukkig, lange baarden en tranen,

Lachen is jezelf in one cup ozeki sake laven,

Een  straatsteen worden om jezelf te tanen.

 

Hoe kunnen tempels zo’n gaten boren,

Gouden dak, zilveren glans, plastic zakken,

Niet slechts schildpadden hebben koude ogen,

Zielen naar vroeger, lichaam kapot, travakken.

 

In het getto verkopen ze ninjaschoenen,

Er zit geen plutonium in alle groenten,

Leugens zijn er tegen het liegen,

Mannen houden nooit van mannen.

 

Binnen achter hoge gevels en deuren,

Labyrint als een oud wijf haar tanden,

Durf je arbeid en vege lijf weg te geven,

Aan kleine meisjes en ballen in zeeplanden.

 

Tussen Osaka en Kyoto,

Een langgerekte sliert als Vlaanderen,

Ook al kan je kilometers rennen,

 Huizen, wegen, winkels, geen verschillen.

 

(Vorig leven:

Ik was ooit een pachinkobal,

En ik rolde, rolde maar wat,

Flikkerende lichten in het heelal,

Betekenisloos tot in het gat.)

 

En mensen zijn mensen zijn beesten,

Geef ze vlees om te kauwen,

Geef ze daken om onder te feesten,

En laat ze, laat ze, kom niet dichter,

Je zal het je berouwen.