zaterdag 29 januari 2011

De anafoor van Kelvin.

Zing je uta dat zo heerlijk klinkt,
En geurt naar Eleysche velden,
Hoe,
Kunnen onze lotvallen dogma’s worden.

Er zijn geen redenen om
in iets of niets te geloven,
in de barre woestijn daarbuiten.
Door de grijnzende schaduwen hierbinnen,
worden de laatste calculaties uitgevoerd,
de necrose van het verkillende mensdom.

Je stem smaakt zoet op mijn tong,
Laat ons plakken als klein glaskruid,
Jouw borsten, mijn buik
Onze toppen, neus aan neus,
Glimlachend, onbevangen,
Als kinderen aan zoete stokken.

Een prozaïsch perspectief,
Heeft alle hoop vervangen,
De camera pant,
Hij rijdt niet op kristallen wielen,
Over het spant van de hemel,
Het tochtige sop zonder waarde,
Hij laat,
Zijn pas steeds versnellen,
Schiet als een kogel,
Door de grijze nexus,
Naar de anorganische bodem
Van een lege oceaan
van semantisch vampirisme,
Dat ons op zal slokken.

maandag 24 januari 2011

Het woordenboek van de duivel, 2011

Ambitie (de; v –s) Verlangen om als meer beschouwd te worden dan men eigenlijk is en om daardoor enig effect te sorteren bij het andere geslacht. Oorzaak van te snel rijden en spreken en van erectieproblemen. Leidt op lange termijn tot blaashoofdigheid en operabezoek.

Bestialiteit (de; m –en) Daad die getuigt van een meer dan normale affectie voor niet-menselijke zoogdieren, vogels, vissen en reptielen. Vooral populair op het platteland, waarschijnlijk omdat er in de stad menselijke prostitutie is en er maar weinig, bijvoorbeeld, koeien voorhanden zijn. Syn. de natuur liefhebben, “ne keer gaan zien hoe het met ons Bella is” (coll.)

Citroen (de; m en v –en) Sappige, gele vrucht die standaard in de smoel van menig secundaire wiskundelerares zit.

Dementie (de; v) 1. Grappige ziekte die ouwe mensen op bijna magische wijze weer sympathiek maakt. 2. Algemene geestesgesteldheid van pubers nadat ze het schoollokaal binnengestapt zijn.

Erudiet (bn) 1. Eigenschap van idioten die zichzelf niet als idioten beschouwen. 2. Niet in staat om zijn eigen veters te strikken. 3. Niet geschikt om te werken.

Fonetiek (de; v) Deel van de taalwetenschap dat perfect verstaanbare woorden onverstaanbaar en onleesbaar maakt.

Gezond (bn, bw) 1. Op een tijdelijke fictie gestoelde lichaamsgesteldheid bedoeld om zichzelf ervan te verzekeren dat men niet zomaar dood kan vallen. 2. Stadium dat voorafgaat aan verval en ziekte.

Hopen (ww.) 1. Vervelende gewoonte, (voornamelijk)van religieuze mensen, om te geloven dat het allemaal wel mee zal vallen, uiteindelijk. 2. Excuus om problemen niet op te hoeven lossen.

Idealisme (het; o) 1. Vermomd egoïsme. 2. Deugd die uiteindelijk evolueert tot zijn absolute antithese, maar waar men nog het hele leven lang rechtvaardigend naar terug kan grijpen.

Jaar (het; o) Periode waarin de aarde eenmaal rond de zon gaat en waarin er voor de rest absoluut niets van enig belang gebeurt. Elk jaar eindigt op dezelfde dag en begint ook op dezelfde dag, wat handig is, maar ook vrij voorspelbaar en tendentieus.

Kast (de; v(m) –en) Ding waarin men vooral dingen bewaart die te lelijk zijn om erbuiten bewaard te worden. Ook voor personen geldt dit en men zegt dan ook vaak “was hij maar in de kast gebleven” wanneer iemand uit de kast is gekomen.

Lapzwans (de;m –en) 1. Persoon die zich bezighoudt met het opstellen van onzinnige definities van een resem woorden. 2. Persoon die toegeeft dat hij niet weet waar hij over spreekt, in tegenstelling tot al de rest, die ook niet weten waar ze over spreken maar het niet toegeven.

Matuur (bn) Door conditionering onnozel genoeg geworden om een resem nutteloze taken te vervullen, zoals werken, stemmen en een broek dragen.

Naakt (bn) Door God bedoelde staat van onbedektheid die duidelijk te kennen geeft dat Hij niet goed snik was. De helft van de mensen zijn naakt niet om aan te zien, en de andere helft is de moeite niet waard om tegen te spreken.

Onanie (de; v) Milde daad van verzet tegen de dwingelandij van externe factoren in een poging om de situatie in de hand te houden.

Prostitutie (de; v) Lucratief beroep waarbij de centrale handeling er één van wrijving is en allebei de participanten hetzelfde willen, zij het om verschillende redenen. Is in veel landen illegaal maar wordt vaak oogluikend getolereerd door politici, die vaak handelen op basis van eerste handsinformatie.

Quatsch [de; m] 1. Denigrerende term voor de waarheid, zeker als die ingaat tegen de eigen mening 2. Alles wat je ouders je ooit vertelden over neuken. 3. Alles wat een priester je ooit vertelde over neuken. 4. Alles wat de porno-industie je ooit vertelde over neuken. 5. Neuken

Rudimentair [bn, bw] 1. Voldoende gesofisticeerd om niet-snobs te behagen. 2. Aanduiding voor de sanitaire voorzieningen in Frankrijk

Spelen [ww] De belangrijkste activiteit in het leven van een kind maar helaas niet in het leven van elke volwassene. Wordt door menig idioot als het omgekeerde van werken gezien. Werken leidt tot hartaanvallen, spelen niet.

Taart [de; v(m)] 1. Zoet gebak en dikmaker, meestal verorberd door kinderen, wiens metabolisme er wel tegen kan, en oude vrouwen, voor wie het uiterlijk toch eerder geschiedenis is. 2. Scheldterm voor iemands vrouw, zeker als ze een beetje traag en aan de mollige kant is.

Uurregeling [het; m] Rooster waarop de tijdstippen van iets vastgelegd zijn. Door de spoorwegen vaak misbegrepen als een oneindig flexibel iets, waarbij tijd relatief is en het op geen uur steekt. Uurregelingen werken vaak op de heupen, zeker bij mensen die veel tijd hebben om er zich druk over te maken.

Viskroket [de; m –en] Kroket voor mensen die allergisch zijn aan aardappelen. Meestal vergezeld door een glimlachende kapitein die eruitziet alsof hij nog nooit één van zijn eigen rottige kroketten heeft moeten eten. Goedkoop snel voedsel, en zo smaakt het ook.

Wahabisme [het; o] Door niet moslims algemeen afgekeurde moslimstrekking, waarvan niemand precies weet wat er zo afkeurenswaardig aan is. Het vermoeden gaat meestal dat “ze iets in hun schild voeren”. Ik kan ze geen ongelijk geven.

Xenofoob [de; m -en] Meestal onbewuste neiging om aan te nemen dat wat men niet begrijpt belachelijk is, bijvoorbeeld als een creationist over de snaartheorie hoort.

Yoghurt [de; m] Dikke witte prut uit de tieten van koeien. Wordt door de reclame gepromoot als het middel bij uitstek om goed te kunnen kakken.

Zaalwachter [de; m -s] Mens die in zijn living op het lumineuze idee is gekomen dat hij misschien betaald kan worden voor wat hij het beste kan, nl. op zijn gat zitten. Zaalwachters hoeven geen vervelende mensen met een klagerige stem te zijn, maar het wordt in het beroep zeker gezien als een pluspunt.

zaterdag 22 januari 2011

Ancientism

“Ik innoveer mijn keuken met beukenhout. Want dat is gewoon beter.”
Barbara, 43 jaar, geïndoctrineerd door beukenhoutmaffiosi.


Plastered in the rotting walls,
I am rocking the cradle
Of our stillborn baby
The house is quiet
Alien screams are leaving,
The festered gape of my mouth,
Momma,
What will we eat tonight
It echoes right back at my head,
There is no answer,
And death is all around.

I was never a swordsman,
In the imperial army.

Oblivion,
As I’m accelerating,
Greenish around the eyes,
With blue foam at the mouth,
Into the zombie-like state,
Of middle age.

donderdag 20 januari 2011

Van spite naar spijt, in minder dan 4 minuten.

"Homo homini pinata est."
Thomas Hobbes, na een paar pintjes, zwierend met een stok.


Die hele godverdomde materialistische hoofsheid van het gebeuren.

Je bent de mooiste van het land.
En met welke auto rijd jij eigenlijk?
En wat vind je van de politiek en zal je me nooit bedriegen?
Wat bedoel je?
Je weet best wat ik bedoel.
Ik ben rechts gematigd, centrum links, hier en daar een beetje begrensd.
Dat bedoelde ik niet. Die andere vraag.
Nee, dan.
Echt nooit?
Bijna zeker echt nooit.
Dat is goed.
Je bent zo mooi.
Ja, dat zeg je maar.
Nee, echt.
Iets anders?
Wat anders?
Zou je voor me doodgaan ook?
Hm.
En wat als ik mezelf zou misvormen?
Tja.
Of als ik blind zou worden, doordat ik door een gekke Duitser in mijn ogen wordt geschoten?
Terugschieten.
Sorry?
Ik zou terugschieten.
Dat vroeg ik toch niet.
Wat dan?
Laat maar.

Is ze preuts?
Of is ze een hoer?
Het lijkt wel alsof ik met een kind praat.
Mijn moeder was een heilige.
Laat haar nu niet op mijn moeder lijken.
Wat zou ze een goed geschenk vinden?
Een bon voor een chocoladelavement voor twee? Voor drie?
Schilfers? Een konijn?
Bloemen misschien, of misschien is ze het type niet,
Daarvoor. Te vrijgevochten.
Vrijgevochten vrouwen willen nooit bloemen.
Die planten ze zelf.

Misschien is hij wel een player,
Een pimp, een trickster, een hoerenloper, of
Misschien heeft hij gewoon het geduld niet,
Om een meisje te leren kennen, echt te leren kennen,
Ook al ben ik zelf wel bijna dertig jaar,
En hoef ik ook geen tien jaar te wachten,
Mijn moeder wil ook graag eens kleinkinderen,
Liefst nu of anders volgend jaar.
Of is hij soms een lul die meteen wil,
En die niet kan wachten,
Je weet wel,
zo’n patser die tegen 200,
Met zijn zilveren Lexus over de baan glijdt,
En vrouwen behandelt alsof ze snoepjes zijn,
Zoet en voor eenmalig gebruik.
Misschien zou dat ook wel leuk zijn.

Het is een hemeltergend traag proces,
Zelfs al duurt het maar een avond,
Je voelt de tijd vreten en de zwaartekracht rukken,
Want het moest maar eens lukken, of niet,
En zij/hij denk dat hij/zij de ware is,
Of ze is gewoon wel heel,
Heel erg lekker.
Of hij is aardig en lief,
En heel heel, goh ja,
Wel hij is wel aardig.

Maar kom, het gaat goed,
En ze gaan samen naast elkander liggen,
Zoals men neuken vroeger noemde,
De minne bedrijven,
Verstop de saucijs spelen,
En dan begint er weer een heel
Delicaat gevoelig psychologisch spel,
Oftewel: gewriemel,
Dat uiteindelijk culmineert,
Met de man die een verlengstuk,
Dat plots magischerwijze is verschenen,
In haar schuifje dringt,
En dan als een spastische gek begint te beven,
Alsof hij een gsm met handenvrije functie is
Die pas werd opgebeld.
Dan wat grappige geluiden,
En zoutig vocht, tot hij harder begint te trillen,
En zijn oogleden lillen,
En explodeert.
Wat een natte zooi.
Staan er geen doekjes naast je bed?
Hij is tevreden,
En als het meevalt heeft ze er ook wat aan gehad,
Maar dat hoeft niet echt.
Varkens, apen, koeien, springkanen en neukberen,
Doen het ook,
Maar zij hoeven achteraf niet te spreken.
Gelukkige beesten.

Ik lag naast haar, zonder te bewegen en
Ik wreef over haar haren,
En ze moest lachen en fluisteren,
En ik moest wel om haar geven,
Godverdomme, ik kon het niet laten,
We probeerden te bedenken of er iets belachelijkers,
Dan de vleselijke liefde bestond,
Maar we vonden niets,
Of het moest alles zijn,
En dat was wel wat te veel,
Om zo laat nog op te sommen.
“Zou je me ooit verlaten?”
Schreef mijn vinger op
Het glooiende oppervlak
Van haar vlees dat ik vereerde,
Met een nederigheid die aan het belachelijke grensde,
Ze lachte weer en door haar lippen te tuiten,
En wind uit haar borst te blazen,
En haar tong tegen haar mondholte te klakken
Zei ze: “Nee. En jij?”
“Nee”, zei ik, en ik dacht:
“Dat is niet gelogen.”
Waarop we een potje belachelijk deden.
Ze is een trut en ik hield van haar,
En ik ben een grote stomme onnozelaar.
We zijn mensen. Alle sympathie voor onze zwakten.

maandag 17 januari 2011

Treurlied van de carnivoren.

Wanneer daalt,
De toorn van de goden
Op het leven onverstoord, nooit
Door de emoties van anderen gegrepen,
Een lyriekloos varken,
Op een grauwe vuilnisbelt,
Onwillekeurig verplicht,
Door zijn aard en door zijn genen, om
In zijn eigen uitwerpselen te leven,
En naast hem, om en om, vele anderen,
In oneindige uitzichtloze rijen,
De lucht is rood, of nee, geel,
In het kamp bestaat er geen lucht,
Het hoofd gaat geen tachtig graden,
De poten blijven dicht bij de grond,
En de snuit snuffelt aan alle stenen,
Beter om vandaag te leven en te vreten,
Te schijten en te pissen, wat rond te knorren,
Geen eeuwigheid om,
Naar de bruine lege vlakte te staren,
En door een man met een strooien hoed,
Aangetikt te worden,
De lome koelte van de vroegzomer te voelen,
En vanbinnen het lied van de eeuwigheid
Te horen,
Beter slapen en schransen, en slapen,
“Wie zal er met me dansen,
Als ik dood ben,
En het zelf niet meer kan?”
Vragen die niet wakker houden.
En maar schijten.
Een beest naar het beeld van de mensen.
De meer opportunistische vogels,
De gieren, de meeuwen, de eksters en de raven,
Misschien zelfs ook de duiven,
Het hele areaal aan ongedierte,
Een bonte vergadering,
Klaar om het vlees te vergaren,
Aan de resten te plukken,
Stomme beesten hebben,
Geen ethiek.
Hoe vlug kan je je vader worden,
Hoe snel kan je hem vergeten?
Hij was er maar heel even,
Voor hij is weggesneden.
Er zijn maar enkele ogenblikken om te ademen,
Het bestaan is kort,
Maar we zien elkaar terug, na dit leven
Onder helder licht, binnen grijze muren,
Een plaats,
Bevolkt door engelen met gezichtsmaskers,
En scherpe botte boutgeweren,
Van de schroeikop tot de hakmolen,
We zijn allemaal vlees,
En God is ons vergeten.

zondag 16 januari 2011

Drie clandestiene brieven

“Ik heb geen adem meer voor jou
Want ik heb astma, door de kou,
En dat mag dan banaal klinken,
Het doet mijn bek wel stinken.”
Friedrich Nietzsche, 14 jaar, voorlopig nog geen Ubermensch.


Mijn lieve Gertrude,

Ik heb je gisteren een brief vol beeldspraak geschreven, een epistel waar ik uren aan gezwoegd heb om het af te krijgen. Gezweet en gevloekt heb ik, mijn uiterste ik heb ik gegeven, omdat ik wilde dat het mijn meest perfecte brief zou zijn. Mijn hele dag heb ik opgeofferd om hem op punt te zetten. En het resultaat mocht er best wel wezen! Ik denk dat ik mezelf behoorlijk overtroffen heb wat de lieftalligheid van mijn prachtige lyriek en de poignante precisie van mijn proza betreft. Mijn brief aan jou is een parel, en zal de geschiedenis van het briefschrijven ingaan als niet minder dan een kunstwerk. Een episch stuk van een man die weet hoe zijn hart moet vergeestelijken en hoe hij een dame het hof moet maken. Mijn brief is een subtiele ode aan de liefde en een verheerlijking van de poëtische sensualiteit van de seksuele betrekkingen tussen man en vrouw.

Elke normale vrouw zou door zo’n schrijven overdonderd geweest zijn, mijn Poesje Katje Lieveke, en zou me vast mijn zin gegeven hebben. Ik vraag zo weinig, en ik span me zo hard in om je te behagen. Maar jij was niet tevreden, oh nee.
Vandaag kwam de elektronische bode aan mijn huis met een uiterst kort bericht van jou. Ik zat toen al uren op je te wachten. Ik had minstens verwacht dat je me met een lijfelijke aanwezigheid zou verrassen, maar blijkbaar heb ik te veel van jou verwacht. Blijkbaar heb ik je als vrouw en als seksueel wezen onderschat. Dat vind ik jammer.

Is het waar? Moet ik het jammer vinden? Of is er meer aan de hand?
“Nee, dat mag je niet. Ik voel me gekwetst”, is dat echt alles dat je me wenst te zeggen? Ik geloof bijna dat er een boosdoener aan het werk is, een gemeen en laag persoon die onze hoge liefde uiteen wil rijten.

Als het echter je echte antwoord is, dan moeten wij misschien als vreemden naar elkaar kijken, en als vreemden onze eigen wegen inslaan, respectievelijk, voor altijd op reis, zonder soelaas. Dat lijkt me oneindig hard, maar als het moet, dan moet het.

Vertel je me wat je denkt, Bezekoekske? Ik wacht op je antwoord, dat zonder twijfel alles zal veranderen.

Voor altijd de jouwe,

Hopelijk toch,

Je Bertrand.

Beste Bertrand,

Ik weet niet wat jouw standaarden voor de poëzie zijn, maar ik vond je onnozele verzen erg vulgair en puberaal. Ik citeer hier nog even de meest aanstootgevende passages, want blijkbaar is je geheugen wel heel volatiel.

“Gertrude,
Als ik jou met iets moet vergelijken
Dan hoef ik niet zo ver te kijken,
Hier naast mij in de wei,
Een beest net als jij,
Mevrouw Staesens,
U bent mijn koe,
Als ik u zie, I love joe,
U hebt uiers van wel tien ton zwaar,
En overal wit-zwart lichaamshaar,

(dan gaat het even verder en vergelijk je me ook nog met een zwijn en een loopse vrouwelijke hond, ik durf het precieze woord niet in de mond te nemen.)

Mijn lieve zoogdier,
Doe me een plezier,
Ik weet niet hoe het te vragen,
Misschien kan je het niet verdragen,
Maar zou je het erg vinden,
Als ik je vast zou binden,
En als een beest als ik mag,
Hem even in je gat rag?”

Noem je dat “een subtiele ode aan de liefde en een verheerlijking van de poëtische sensualiteit van de seksuele betrekkingen tussen man en vrouw”? Het is pornografie van de meest denigrerende soort.

Ik had toen ik deze verhouding met je begon moeten weten dat ons leeftijdsverschil een probleem zou worden, en ook al vind ik dat je je soms kan gedragen alsof je een volwassen man bent, je bent het duidelijk nog niet. Ik voel me inderdaad een koe, een domme koe dat ik zo blind verliefd op je ben geworden. Maar dat is nu over, dit kan niet meer.

We kunnen elkaar maar beter niet meer zien. Jij hebt nog een heel leven voor je, en ik… nu ja, ik heb ook mijn verantwoordelijkheden, ik verwacht niet zoveel meer, dus ik heb niet veel nodig.

Het was leuk je gekend te hebben, Bertrand. Doe het goed, wat je ook doet.

Vaarwel,

Gertrude.

Lieve Gertrude,

Wat gebeurt er? Stopt de maan met stralen? Kan de zon niet meer schijnen?

Je kan, nee, je mag me niet verlaten! Mijn leven was leeg en betekenis zonder jou, je hebt me zelfwaarde en levensvreugde gegeven. Moet ik dan werkelijk terug naar het aflebberen van veertienjarige grietjes achter het bushok? Meisjes van mijn leeftijd zijn zo onbeholpen, ze lijken wel wasmachines. Ze hebben ook puisten, en ze ruiken niet fris. Ik moet onwillekeurig aan een muffe woonkamer denken als ik ze zoen, de verrotting van hun ouders zit hen in het lijf!

Ik besef dat ik in mijn lyriek, bevlogen en bezeten door de Dionysische demon, misschien een tikkeltje te ver ben gegaan. Je weet hoe groot mijn liefde voor natuurmetaforen is.

Maar mevrouw Staesens, ik vraag u met aandrang: maak het niet gedaan met mij. Ik zou niet weten hoe me te gedragen, als ik u weer zie, daar in dat muffe hok, omringd door al die idioten, die het niet waard zijn van naar u te kijken. Ik kan niet verder leven, doen alsof er niets gebeurd is! Niet als ik niet zeker weet dat ik u mag aanraken, betasten en de mijne mag maken.

Ik weet dat het verkeerd is, maar ik kan niet stoppen met u te willen. Is dat dan volwassen worden, verlangen en niet kunnen, kunnen maar niet verlangen? Het is belachelijk.

Ik smeek u: nog één keer, morgenavond. Nog één keer en dan nooit meer.

Wanhopig hunkerend,

Naar uw volle uiers,

Uw melkman,

Bertrand.

Liefste Bertrand,

Ach, ik geloof ook niet dat ik echt afscheid van je zou kunnen nemen, niet nu. Blijf na het zevende lesuur de vrijdag maar even in de klas, dan leer ik je iets.

Je lieve,

Gertrude.

P.S. Ik vind het nog steeds leuker als je me mevrouw noemt.

donderdag 13 januari 2011

Een E17 parabel

“No matter how many times you ask Him to forgive you for your sins,
You can pray as long as you want, even to the point of being a lamb of God,
most he ever does is sigh, shrug, and stare into the distance.
Guess he’s kind of disappointed. I must be the one to blame. Sure.
Blame everything on JC . Why the fuck not?”
J.C., the Messiah, taking up his troubled relationship with his Father.


“Poëzie (v, subst.) 1. In stukken gesneden proza dat er alles aan doet om niet als dusdanig geïdentificeerd te worden. 2. Excuus om doffe beeldspraak te verspreiden en als het ware literair uit de bek te stinken 3. Boekje waarin kleine meisjes hun seksuele onvolwassenheid belijden.”
F.D., Groot woordenboek van de Nederlandstalige pedanterie.



“Feng zi says: 'I hit the father with the stick, the father hits the son with the stick and the son throws stones at the bird. Heaven cries. I sure’d hate to be the bird, but hey, what’s he gonna do?' Master answers, says: 'shit on you'.”
Master Confukrap, One times a 1000 analogies for less than virtuous people.


Op een recht stuk van de weg die van Oostende naar Antwerpen liep,
de E17,
lag een object van een merkwaardige aard.
Het betrof,
een vierkante kist van zo’n twee meter breed en
ongeveer even hoog, maar niet helemaal.
Ze was zichtbaar voor iedereen,
op voorwaarde dat men niet vlugger bewoog,
dan stapvoets,
dat is zo’n 5 km per uur.
De kist was dus
min of meer onzichtbaar
voor het passerende verkeer.
Het zal wel een mirakel heten
Of iets met quantumwetenschappen,
Maar dat is
voor de leek
toch hetzelfde.

Een pelgrim,
die te voet was gekomen,
uit het verre noorden van Afrika,
om redenen van economisch asiel,
wat populistische politieke partijen
“komen profiteren” noemen,
liep langs de wegrand,
Op zoek naar kansen, en
vond onmiddellijk,
door zijn traagheid,
een auto had hij niet,
de kist op de weg
hij glimlachte,
en mompelde iets,
"onverstaanbaars in dat taaltje".

Hij hoopte op iets leuks.

Hij stevende op de kist af,
verwijderde het laken,
snuisterde rond en kwam prompt
tot de heerlijke conclusie dat
al zijn tribulaties
en lange, harde zoektochten
naar meer materiële welvaart en
een toekomst voor zijn kinderen,
afgelopen waren.

Hij was niet
“beter in zijn eigen land gebleven”.
O neen.

Waren het goudstaven?
Of honderden kilo's coke?
Alleen de heer kan het weten.

Hij bracht zijn handen naar boven en
bedankte de krachten in de hemel,
waarvan hij meende
dat ze hem geholpen hadden,
naïeve neger.
Hij stond daar met zijn handen,
zijn tandvlees bloot te grijnzen,
en werd toen
pardoes
door een 45-jarige trucker uit Eksaarde,
stekeblind en met de radio op,
aan 120 kilometer per uur,
in 346 aparte stukken gereten,
en over honderden meters makadam
uitgespreid en gestreken,
als beleg op een stenen boterham.

De trucker,
die Ghyslain heette en
een tamelijk goed karakter had,
kon die ochtend aan de ontbijttafel
toen hij het spek met de eieren,
dat zijn aanzienlijk veel jongere vrouw
voor hem had klaargemaakt,
opat,
ook niet bevroeden dat hij,
die namiddag,
voor de eerste keer in zijn leven,
iemand zou doden.

Maar toch was het zo.
Ook al gebeurde het per ongeluk.

Het vreemde was,
noem het een mirakel,
of een metafoor,
dat komt voor leken,
op hetzelfde neer,
dat hij het vergruizen,
en vernietigen,
van het leven van de jonge pelgrim,
niet eens opmerkte,
en er geen minuut minder door sliep,
ook al was Ghyslain,
zoals de mannen van het café zeiden,
“gene slechten”.

dinsdag 11 januari 2011

Ironische apologie van een gementaliseerde penis.

Laat ik het me mezelf maar vergeven,
Mijn eindeloos smachtend kreunen,
mijn urenlang weemoedig zuchten,
Als een weke mossel in mezelf,
In een metersdiepe put begraven,
In de doodskist van mijn gedachten.

Laat ik mezelf maar excuseren,
Om mijn indolente en dwangmatige dralen
In de gangen van het verleden,
Om mijn dwepen met wat sterft en stinkt,
Als een gier op zijn kale knot,
Met zijn rug naar de zon gezeten,
Met de rode duisternis in zijn ogen.

Laat ik een pardon van mezelf verspreiden,
Geblaat in lege oren,
Gepleit tegen dove muren,
Als een binaire code te midden van
Polymorfe semiose,
Laat me,
Met een kwalijke geur,
de neuzen verkrachten,
en fluitend over de leegte kruipen.

Het heeft geen zin om
Al te zwartgallig te denken,
in het land van de vrolijke idioten,
in de tijd van de middelmatige imbecielen,
in dit lijf, tijdelijk en kort beschoren.

zaterdag 8 januari 2011

Macintosh conspiracy?

Yesterday I was patrolling the lovely streets of my good old hometown when I came across an odd creature. He was wearing an old army trench coat and had a worn off pair of jeans on. His shoes looked like moonboots and he had these demented silvery gloves on his hand. He jumped about like an idiot, which completed the 'out of this world' look his clothes alone had already given me. As I shyly gazed at his face I noticed he had this utter look of madness in his eyes, which scared the dead shit out of me, so I quickly tried to get away from him. In passing him however he was able to slip a conspiracy note into my hands. I wanted to throw the thing away at first, but on closer inspection I found some things on it were, well, quite interesting. Basically, the note warns us for the human devil that will bring chaos to the world in this unholy year (MMXI). I will have put the integral text below for you, the loyal and somewhat weirdness prone reader of my Bie-log.

BEWARE OF THE MACINTOSH! IT HAS BEEN FORETOLD THAT THE EVIL ONE WOULD COME TO EARTH IN THE UNHOLY YEAR OF 1984, LINGERING FOR 17 YEARS ON THIS EARTH BEFORE SETLLING AND ESTABLISHING A KINGDOM OF DOOM! We can find proof of this throughout the holy texts of the ancients.

The bible (yeahsayer 12, 7):

"And they sayeth the evil one will cometh forth after the advent and rise of a man pursuing on his quest by a horseless horse, just propelled by two wheels and he willeth look silly and they will calleth him JOBUS andeth his carriage will be nameth SEGUWAI."

The Qur'an (Sura of the Apple)

"Many of them during that time dined from the Apples of the grandson of Abdallah, but the Seal was not pleased with this. It came during a nightly sand blizzard and forebode them to eat of the Apple. Musa, however, resisted the Seal's holy demands and bit from the Apple of the city known as Makh-Ibn Town. A voice came out of the heaven: "Be forwarned, Musa, I forbade you to eat but you ate. Now you and your kin will spend their lives sitting in damp rooms and thinking about imaginary worlds!" It is said that after this curse Musa made a contract with Iblis, the unhumble Djin."

The Epic of Gilgamesh (CH 6,5):

"And after the slaying of Google-anna, Gilgamesh and Enkidu encountered a path, most strangely shaped. And the voice of Ishtar came from heaven, exclaiming: "Because you denied me, Gilgamesh, you can only take this one path, known to mortal man as the I-PATH. Following it you will have to journey deep into the underword and suffer many hardships." And so it happened, and Enkidu cursed the earth, and was not allowed in this world anymore."

The Lalitavistara Sutra:

"Around that time Sakyamuni was temporarily blinded by the evil eye of Mara the tempter and in the darkness he had a vision. He saw a white square, not much bigger than a breastplate, and it opened in the middle thus doubling its' size and out of it shone a radiant light. And the voice of Mara said: "Heed this object. Touch it, for I will give you the unlimited power, the power as only the ancient Maya-toshi has had in ancient times." But Sakyamuni saw the hidden darkness and the straying from the path, and no transient glory did he touch. The evil vanished before his eyes, and the true jewel of Masa Dosa lingered, unsurpassed in both beauty and frugal practicality."

Pietje Puk en de grote gemene Informaticus (English version was not yet included, sorry people):

"Pietje was niet erg blij met zijn nieuwe I-pod. Het ding blokkeerde de hele tijd en het probeerde zich ook de hele tijd te synchroniseren met de nummers op zijn PC, wat Pietje helemaal niet wilde. "Maar", zei Pietje Puk, "Misschien kan ik naar de techsupport bellen." Pietje Puk belde naar de techsupport, maar er nam niemand op. "Dat is vreemd!", riep Pietje Puk,"ze zullen daar toch niet ALLEMAAL aan het vogelen zijn." Maar even later werd er gebeld en wie anders dan Steve, de grootste baas van de wereld zelf stond voor de deur! "Hoy, ben jij Pietje Puk?", vroeg hij een tikkeltje innemend. "Ja", zei Pietje Puk,"Ik ben Pietje Puk." "Neem dit schoft!", schreeuwde Steve plots en hij haalde keihard uit met zijn vuist, recht op de smoel van Pietje Puk. Pietje Puk viel op de grond, zo recht roefel naar beneden, en Steve maakte ervan gebruik om over zijn hoofd te urineren. Dat was niet lief!"

Binnen of buiten.

“De dood is slechts een leerling van de liefde,
geen meester.
En hij woont zeker niet in Duitsland.”
Henry van Spaeveldt Mencius, literair criticus in
‘Over Paul Celan en andere voddenventen.’


Het is een glorieus klein monster,
Lillend, vunzig en jubilant schreeuwend,
Schurkend in de schaduw, grijnzend aan de hoeken,
Het is voor altijd voor jou,
Het is niets, maar een kleinigheid,
Een knipoog, een hand verstrengeld,
Een lach onder blonde lokken,
Het is futiel, echt,
Het is van de grootste onbelangrijkheid,
Een uitvinding van binnenhuizen,
Terwijl er buiten mensen sterven,
En de raven in ogen pikken,
En kannibalen peuters en bejaarden verscheuren,
Metaforisch gesproken, dan,
En dat is ook al jammer.

Hier is het warm en zacht,
En als onze armen en ons vlees kruisen,
En als onze lippen raken en onze banale lichamen,
Gekastijd door het leven, eeltig na wrijving, beven,
En als ons gemoed zwelt,
Tot het de ruimte vult,
Dan weet ik dat ik zo kan sterven.

Er zijn,
Geen vragen die nog resten,
Er zijn,
Geen oplossingen voor ons scheiden.
Er is alleen nu,
Er is geen morgen,
zogezegd.

dinsdag 4 januari 2011

De verkrachting, een verhaal over kroketten.

Moreturius Degrill was in de eerste plaats een fascinerend persoon. Pas daarna was hij een klootzak en een totale verliezer. Vooreerst kon hij ervoor zorgen dat mensen zich verloren in zijn onverdeeld fantastische en breedsprakerige uiteenzettingen over de kosmos, het leven en alles daarbuiten. Het was pas na een paar keren met hem in contact gekomen te zijn dat er dingen begonnen op te vallen, kleine dingen, zeker, maar dingen die desalniettemin niet zo fraai waren.

Het viel bijvoorbeeld op hoe hij nooit echt luisterde wanneer je iets vertelde dat niet over hem ging. Hoe hij de kont van alle passerende vrouwen met een strakke blik aankeek. Hoe hij hen ook vaak effectief achtervolgde als ze in een bar hun plaats verlieten om hun spons te gaan uitknijpen. Hoe hij eigenlijk nooit iets positiefs of lovends kon zeggen over de kosmos, het leven en alles daarbuiten. Hoe hij altijd te veel dronk en dan ruzie zocht met iedereen en uiteindelijk, maar niet onbelangrijk, hoe hij zichzelf steeds verloor in uitgebreide verbale geweldfantasieën over het aftuigen van stumperds die hem hoegenaamd niets verkeerd konden gedaan hadden, veelal gehandicapten en kinderen. Hij had het ook niet zo voor de multiculturaliteit, omdat hij vond dat die niets dan problemen had gebracht.

Hij leek absoluut geen gevoelens of affectie te bezitten voor gelijk wie dan ook en hij ging er zelf ook prat op dat de weke genoegens van de liefde niet aan hem besteed waren. “Ik ben een beest van de passie, liefde is dan toch maar een secundair en week afbleeksel van wat echt telt. Stompen en gestompt worden.” Wie daarmee niet akkoord ging kon wat hem betrof oprotten, en deed dat ook meestal. Het overgrote deel van de mensheid vond hem een pompeuze eikel, ondanks zijn dashing good looks, zijn dandystatus, zijn formidabele scherpzinnigheid en zijn gevoel voor ironie.

Moreturius zelf twijfelde echter niet aan zijn sympathiciteit en morele integriteit. Meer nog, hij vond zichzelf het einde, een formidabel mens, met bijna bovenmenselijke gaven. Hij was om zijn eigen woorden te gebruiken “een toffe peer, maar dan zonder zoetheid”. Hij achtte zichzelf ook een goed minnaar en die overtuiging straalde, zoals dat vaak gaat, af op de vrouwen die hij ontmoette.

“Ze lijken maar al te bereid om met hun scheur open op hun rug te gaan liggen, die wijfjes. Aan zo’n bink kunnen ze niet weerstaan”, zei hij, waarna hij met zijn linkerhand zijn kloten iets meer naar boven in zijn broek trok en met zijn linkerhand zijn glas pils leegdronk. Zijn vrienden knikten en lachten. Hij had een exquis gezelschap van ja-knikkers en idioten om zich verzameld, een select clubje.

Zijn criteria voor lidmaatschap waren eenvoudig, iedereen kwam in aanmerking, maar wie hem tegensprak vloog eruit. Over de blijvers sprak hij met eerbied en op serene toon, dat was hun beloning. “Dat zijn mijn maten, mijn echte makkers.” Niemand van hen kon het tegenspreken of ontkennen, ze waren er immers voor geselecteerd om het niet te kunnen.

Nog iets waar Moretorius vaak over pochte was over zijn fantastische gaven als amateurkok. Zijn specialiteit was de zelfgedraaide kroket.

“Mensen denken vaak dat kroketten maar banaal voedsel zijn”, declameerde hij keer op keer,” maar dat is een belachelijke en banale gedachte van mensen die niets van koken kennen. De waarheid is dat de kunst van het kroketten maken één van de hoogste gastronomische disciplines is, en dat hij, die deze kunst beheerst, en alleen hij, een meester van het culinarisme mag genoemd worden. En ik, ik beheers die kunst tot in de puntjes.” Het was dan aan zijn vrienden om de juiste gevolgtrekkingen te maken, wat ze al gauw deden, tot zijn trots en grote tevredenheid. Hij vond dat zijn selecte kring niet selecter kon worden, en ook niet perfecter. Voor de zekerheid zei hij toch nog “Ik ben een meester van het culinarisme”, waardoor alle twijfel werd weggenomen.

Enkele vrienden pinkten een traan weg en toen ze in zijn afwezigheid, want hij ging vaak vroeg slapen om rimpelvorming op zijn gezicht tegen te gaan, zijn uitspraken prezen waren er een paar die helemaal in de ban van een geweldige emotie kwamen en geen woord meer konden uitbrengen.

Op een avond in juli reed hij met zijn BMW cabriolet door de lauwe avondlucht. Hij had zijn trui rond zijn schouders gebonden, wat hem altijd een gevoel van jeugdige onstuimigheid gaf en hij genoot van de omgeving en de luide muziek die door de speakers van zijn bijzonder krachtige audio-installatie kwam. Op een bepaald moment zag hij een knappe jonge vrouw met motorpech aan de zijkant van de weg staan. Hij twijfelde geen moment en besloot om haar te versieren.

“Oké, groovetime”, dacht hij en hij parkeerde zijn auto voor die van haar op de berm. Ze bleek Irma te heten, wat hij maar een belachelijke naam vond, en ze was een lieflijke bruinharig meisje van een jaar of twintig. Na haar met het vervangen van haar band geholpen te hebben keek hij diep in haar ogen. Hij dacht: “ Ze valt zoals bakstenen vallen als ze van een hoogte naar beneden gelaten worden, keihard en zonder enige restricties. Voor mijn onweerstaanbare charme.” Hij nodigde haar uit om bij hem thuis iets te komen drinken. “Wie weet, kunnen we wel een kroketje eten”, zei hij, zonder met zijn ogen te knipperen. Irma keek lichtelijk verbaasd naar hem terug. Hij keek even naar zijn biceps, en merkte op dat ze nog steeds bruin gebronsd en gezwollen waren. Dat was een opluchting. Irma liet haar auto staan en stapte naast hem in. Hij schakelde meteen naar tweede, gaf serieus gas en racete de baan op. “Speciale naam, Irma”, zei hij. Ze knikte. “Wat zijn die man zijn tanden wit”, dacht ze, maar ze zei er niet van. Ze was niet het soort van vrouw dat vaak of vlug complimenten gaf.

Toen ze bij hem thuis arriveerden had ze nog maar nauwelijks iets tegen hem gezegd. Hij daarentegen had haar al bijna alles verteld wat er met hem gebeurd was de afgelopen vijf jaar en hij maakte geen aanstalten om te stoppen met tateren. Hij parkeerde de auto voor zijn deur en legde de motor af, waarbij hij haar even schalks en, zo hoopte hij, sexy aankeek. Hij had het kinderslot van de deur aan de passagierszijde ingesteld, zodat hij een heer kon zijn als er mensen keken en nadat hij was uitgestapt keek hij even sardonisch glimlachend naar haar tevergeefse pogingen om zelf de deur open te doen. Met enig misbaar stapte hij naar de andere kant van de auto en maakte de deur open, waarna hij haar zijn hand aanbood. Ze nam zijn hand aan en stapte koket uit de auto.

“Dit wordt een superavond, die griet is zo geil als boter”, dacht hij.
Ze stapten zijn huis binnen en hij leidde haar rond waarbij hij niet naliet om haar te imponeren met zijn meticuleus uit magazines overgenomen interieur en zijn door literatuurprofessoren samengestelde boekenkast. Hij vroeg haar om het zichzelf makkelijk te maken en te doen alsof ze thuis was en nadat ze haar schoenen had uitgedaan en op de sofa was gaan zitten kondigde hij aan dat hij kroketten voor haar zou maken. Het was zijn ultieme verleidingstruc. Ze wierp nog tegen dat ze niet zoveel zin had om te eten maar dat bezwaar wuifde hij weg.

Hij ging naar de keuken en deed zijn kookschort om en hij begon met een aardappelpasta te bereiden. Binnen de kortste keren had hij een tiental goudbruine kroketten gebakken. Hij deed ze in een schaal en kwam weer in de woonkamer binnen. Toen hij haar hoofd vanachter de plant zag verschijnen leek er niet veel aan de hand, maar hoe dichter hij kwam, hoe meer het hem opviel dat ze poedelnaakt was. Zijn mond viel open van verbazing.

“Wil je geen kroketje”, zei hij en hij rinkelde schaapachtig met zijn schaal. “Ik lust geen kroketten”, zei ze, en ze trok hem bovenop haar. Ze had zijn kleren in geen tijd uitgetrokken en stak zijn lid in haar muts.

Nu, ze was een prachtige vrouw met mooi haar en een geweldig lichaam en het hoeft niet gezegd dat hij van hun hitsige vrijpartij genoot. Maar toch lag er een nevel over zijn fysieke plezier, want het was niet helemaal verlopen zoals hij dat had gewild. Ze hadden eerst kroketten moeten eten, dan had hij ondertussen een plaatje soulmuziek opgelegd en daarna had hij haar een glas wijn uitgeschonken en haar traag maar zeker uitgekleed. Nu was het allemaal ontzettend prozaïsch geweest en hoe meer hij erover nadacht, hoe meer hij zich een gevioleerd man voelde. Ze reed met haar kathedraal van een lichaam op zijn piemel en ondanks zijn irritatie kon hij niet laten om meebewegend te kreunen, haar kont vast te nemen en na een paar minuten haar poes krachtig vol te spuiten. Ze schreeuwde en viel bovenop hem, zuchtend als een gek. Met het verlaten van het sperma uit zijn lichaam kwam meteen weer zijn gevoel van irritatie naar boven. Hij duwde haar onzacht maar niet al te ruw van zich af en ging op zijn zij naast haar liggen.

“Wou je dan echt geen kroket?”, vroeg hij verbaasd.

“Ga je nu godverdomme zwijgen over die stomme kroketten!”, snauwde ze terug. Hij keek verbaasd naar haar gezicht en zag dat haar bruine ogen vurig en gemeen stonden, ze had een harde trek rond haar mond. Hij stamelde iets, maar ze onderbrak hem. “In wat voor een lelijk dwaas huis woon je ook? “ Ze vroeg hem ook of hij een sigaret had, waarop hij op verontwaardigde toon antwoordde dat hij geen sigaretten had, omdat hij roken een onheuse gewoonte vond.

“Oké, loser. Dan ga ik even sigaretten kopen”, zuchtte ze. Ze stond op een stapte in haar rokje en knoopte haar blouse dicht. “Houd die pik wat stijf”, want ik ben zo terug. Ze lachte alsof hij een hoer was die ze net een bundel biljetten had gegeven en ze knipoogde liefdeloos.

“Ze heeft helemaal geen klasse”, dacht hij en toen hij haar door zijn voordeur zag verdwijnen wist hij dat hij net verkracht was.

Hij voelde een brok in zijn keel zitten en zijn maag zat in de knoop door de emotie. Hij voelde de nood om aan iemand te vertellen wat hij meegemaakt had dus hij nam zijn gsm en hij belde één van zijn vrienden op. Die vond het helemaal niet erg dat hij zo laat nog belde. “Integendeel zelfs, ik vind het super dat je aan me denkt”, zei hij. “Er is iets vreselijks gebeurd”, riep hij in de hoorn. Zijn vriend reageerde precies zoals het moest, met nauwelijks verholen horror in zijn trillende stem vroeg hij wat er dan wel gebeurd was.

“Ik heb de meest wrede, gevoelloze en narcistische vrouw ooit ontmoet. Ze heeft geen culinaire smaak en ze heeft ook nog een lelijke naam”, zei hij.
“Gooi haar er dan uit! Je bent wel beter dan dat!”, zei zijn vriend.
“Je begrijpt het niet”, de brok in zijn keel kwam terug en hij voelde de tranen in zijn ogen komen, “ik ben stapelverliefd op haar, ik denk dat ze de vrouw van mijn leven is.” Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn en hij zette zijn telefoon af.

Toen ze terugkwam lag hij nog steeds in zijn blote flikker op de zetel. Hij keek haar aan alsof ze het allermooiste was dat hij ooit gezien had. “Wat zit je daar zo stom te grijnzen, idioot? Heb je weer van je stomme kutkroketten gemaakt of zo?”, zei ze.

“Het is pure poëzie, die woorden van haar”, dacht hij. Ze doofde haar sigaret door ze met haar hiel op zijn mat uit te drukken, kwam naar hem, gaf zijn penis een tikje en verkrachte hem opnieuw.

maandag 3 januari 2011

Een lied voor de burgerman

Raak de blaadjes, maai het gras,
Strooi zout op debiele slakken,
De melaatsheid in je ziel kan
Alleen maar dieper zakken.

Je wijf heeft twee verlepte peren,
Je lijf gaat langzaam aan suiker kapot,
Je vrienden zijn hele grote heren,
En ik ben dan wel de zot.

Je bibliotheek is geen kattenpis,
En je auto is je trots, kan je me tonen,
Wat het zoveelste nieuwe snufje is,
Dan kan ik interesse veinzen.

Ik heb je eigenlijk niets te zeggen
Behalve dat ik je kom pakken
De hond, je vrouw, je dwaze jongen,
Ik kom iedereen in stukken hakken.

Voor elkeen komt een vrolijk doel,
Ik begraaf je vrouw als mest in het bos,
Je blonde dochtertje wordt een stoel,
En van je hond maak ik een Macintosh.

zaterdag 1 januari 2011

Nachthonger.

"A bite to calm my mind,
a sip to smooth my thoughts,
are the only things,
that keep my brain,
from falling apart."
(Antoniu Lesucre, 'Memoirs of an eating disorder', p.124)


Houd mijn kussen warm, mijn lief,
Ik ben maar een poosje weg,
Ik ga even naar de koelkast,
Een goede oplossing voor die kleine,
Honger, die knaagt en fret,
Zo dwars door mijn domme dromen.

Misschien eet ik een boterham,
Of een stukje lasagne, misschien,
Die je zo lekker kan maken,
Ik vreet als een bezetene,
Met snelheid en precisie,

Dus slaap maar door,
Leg je hoofdje neer,
Laat je lieve boezem rusten,
En sluit je ogen.

Het heeft geen zin om te denken,
Wat als hij nu weg zou gaan,
Om in Siam langs groene velden,
Onze grote enge vijand te gaan
Bestrijden, als een echte held,
Bezeten van alle nutteloosheid,
die alle echte heldendaden delen.
Ja,wat dan?

Nee,
Mijn lief slaap maar,
Pieker niet,
De slaap van de rede,
Houdt ons samen,
Als het moeilijk wordt,

Houd mijn kussen warm,
Onze liefde blijft,
Ook als ik ben verdwenen.
Of dat valt tenminste toch te hopen.