vrijdag 29 oktober 2010

Vectorenmeetkunde I

Dwaas in dromen, de mythische realiteit
met het paarse deken afgesloten,
wie kan,
De zware tenebreuze last voor ons torsen?

Zwoel, zwoel in puiten van ogen en koepels,
Ons vlezig en ondubbelzinnig verlangen
Kaak en haren plakken, zweet en peptiden,
Pluizig velours laat vegen op de wangen.

De lacher speelt, laat zijn beesten kreunen,
Het is zijn domme geest ignorant,
Dat er om halfzeven weer wat moet,
en dat slechts de stroom de bron kan stuwen.

dinsdag 26 oktober 2010

Het einde van de literatuur, anno 2010.

Hij vatte het beest bij zijn kraag en gaf woorden aan de woordeloze verschrikking die hij, wegzakkend in het groene velours van zijn barkruk, als een onzichtbare hand zijn keel voelde dichtdrukken en die zijn lichaam deed beven als een espenblad in de wind. Hij sprak.

“We hebben geen nood aan satire. We hebben nood aan schrijnende verhalen, onleesbare turven vol met half van ellende zwelgende en aan terreur en existentiële pijn ondergaande personages. We moeten meer onverstaanbare gecompliceerde poly-interpretabele en multireferentiële verhaallijnen hebben. Om het prozaïscher uit te drukken: er zou meer geschreven moeten worden waar niemand een zak van verstaat. Dat is natuurlijk mijn mening maar.”

Hij keek naar de man die naast hem zat en noemde hem vriend, doch slechts in gedachten. Hij wilde immers niet te voorbarig lijken.

Zijn vriend reageerde amper op zijn woorden.

“Vind je het niet exact zoals ik het gezegd heb”, dacht hij, maar hij deinsde terug om het te zeggen. Hij wilde ook niet te behaagziek lijken.

Hij nam een slok van zijn Bloody Mary en tikte met zijn vingers op de bar. Zijn gesprekspartner keek verveeld naar de grond. Hij dacht aan de crise die zijn vrouw die ochtend gehad had. Ze dacht dat hij haar bedroog, omdat ze meende vrouwenparfum geroken te hebben op zijn jas. Hij bekommerde zich niet om de triestheid die hij bij haar voelde of de wanhoop waarmee ze door haar beschuldigingen de passie van vroeger in hem probeerde op te wekken. Hij had simpelweg zijn schouders opgehaald en hun dochter naar school gevoerd. Daarna was hij naar zijn werk gereden en had hij zijn virtuele krant gelezen op zijn pc. Na jaren huwelijk en wederzijdse achterdochtigheid was het enige dat hij betreurde dat hij haar altijd trouw was gebleven. Hij had al jaren niet meer met een andere vrouw gevreeën. Hij probeerde zich te herinneren hoe oud zijn dochter was, maar er kwam geen cijfer in zijn geest. Hij ging door met praten, alsof hij zijn gedachten door woorden wilde verzetten alsof het meubels waren.

“Alles in de literatuur van de toekomst zou zo zwaar moeten zijn dat je nog geen halve pagina kan lezen zonder je te willen ophangen.”
Hiervan keek zijn vriend op. “Waarom ophangen?”

“Dat is de meest poëtische manier om dood te gaan. Of de meest grafische. Ik vergeet altijd welke van de twee het is.”

“Jezelf doodschieten lijkt me toch iets bloediger.”

“Ja, inderdaad. En pillen pakken is voor jeanetten. Je polsen oversnijden is voor tieners en oude Romeinen. Je verzuipen is dan weer iets voor dichters. Maar niet voor van die vette dionysische dichters, want die komen gewoonweg weer bovendrijven.”
Hij lachte. Hij was alleen, zijn lach weergalmde door het drinkgelag. Er werd geen muziek gespeeld in het café, en er werd ook bijna niet gesproken. Het enige wat hij hoorde was het monotone rinkelen van de op en neergaande glazen. “Het lijkt wel een drinkfabriek”, dacht hij en hij vond het plots vreemd dat hij er al vijftien jaar regelmatig kwam.

“Het kapitalistische publiek moet zo’n hekel krijgen aan al die onleesbare en onverkoopbare bagger dat er op de lange duur geen enkele uitgever nog zijn hoofd boven water kan houden. Uitgeverij na uitgeverij zou failliet gaan en literaire chaos zou het gevolg zijn.”

“En wat dan?”

“De literatuur lijkt zacht maar zeker te sterven. Maar dan leest één of andere eikel toch één van de schaarse boeken. Veeleer per ongeluk. Hij leest één van de boeken en ziet ondanks de zwaarte, ondanks de inertie, ondanks de existentiële beklemming, de commerciële mogelijkheden ervan in. Daarop schrapt hij de helft uit het boek. Hij verwijdert alle moeilijke woorden en schrijft een rammelig happy ending. Hij maakt er het scenario van een romantische film van. Hij verkoopt het script aan de studio, die happen toe, de film wordt vlug vlug gemaakt en verkoopt dan, in tegenstelling tot het boek wel. Een gigantisch succes! Anderen volgen het voorbeeld van de idiote schrapper en een literaire revival is het uiteindelijke resultaat. De wereld van de literatuur wordt gered door een bijeffect. Dat is pure serendipiteit!”

Hij hief zijn handen de lucht in en probeerde zo glorieus en triomfantelijk mogelijk te kijken. Zijn woorden schenen echter nauwelijks effect te sorteren. De man naast hem keerde zich naar hem.

“Kijk gast. Het interesseert me eigenlijk niet echt. Ik kom hier gewoon om een pint te drinken. Dat is alles. Dat je onzin vertelt tot daaraan toe maar kan je alsjeblieft iets minder luid roepen?”
Hij draaide zichzelf ook een kwartslag op de barkruk en keek eens goed naar zijn vriend, die half onderuitgezakt aan de bar zat en pintje na pintje dronk. Hij had zijn hoofd intussen alweer naar de toog gedraaid en zijn ogen weer op de grond gericht. “Hij heeft het gezicht van de vijand”, dacht hij, “of wel begrijpt hij me niet.” Hij besloot om die laatste denkpiste te verkennen.

“Ik bedoel gewoon dat er meer seks en geweld in de literatuur moet komen. Eigenlijk.”
Zijn vriend keek opnieuw in zijn richting. Zijn beduusde dronkemansgelaat was een schitterend masker geworden. Hij was één en al glimlach.

“Awel voor meer seks drink ik er nog ééntje!”

Hij voelde even de neiging om de man met zijn grote hoofd tegen de bar te slaan en dan het bierflesje op zijn schedel kapot te slaan tot zijn huid week voor zijn hersenen. Maar hij bedacht zich.
In plaats daarvan vroeg hij hem of hij wist of er ergens een goed hoerenkot was. Zijn vriend wist het niet. Hij dronk snel zijn Bloody Mary uit en stond op.

“De revolutie zal beginnen in onze voorbroeken en slechts zo in onze geesten sluipen! Adieu!”

Hij verliet het café. Niemand miste hem.

vrijdag 22 oktober 2010

The plight of the Sundayman.

We wonder, let us pray
If we may,
reason with you
Only for a little while
It won’t take long.
Let us wonder why
The sundayman
Has vanished
Out of existence.

As a kid
He loved ice cream
Doggies and kittens
Playing in the garden
And seeing momma
Happy and perky.
Now this was a problem
Because momma
That little bitch
Was a depressed
and melancholy
Woman with issues
And an alcoholic.
She should never have had
Little innocent children
Like the Sundayman
And his little pale sister

But since the world is not
At all perfect, in fact
Not even close,
She did.

He grew up angry
He didn’t go to the army
He didn’t study at university
He plainly didn’t know
What to do.

One day, he got
Himself a girl.
She was real pretty.
She told him
You have a funny face
Maybe you should
be a clown, with make-up
splattered over your face
a battlefield of white and red.
So that’s what he did.
It wasn’t a good decision
Because when he saw
He was good at what he did
Making them hurl with laughter
He couldn’t stop
Even though it killed him
When he did it.

His girl left him
He soon got a new one
And another one,
But the days grew shorter
And soon,
All was cold and dark.

So one day,
After a long and tiresome show
He threw a rope
Around the tree
Next to his trailer
And a little later
Hung on it,
By his neck,
He closed his eyes,
Maybe shat his pants,
And never again smiled.

His death was a joke
His life a dumb mistake
A clown and a jester
No more for him
When he laughed
And they all did too
He’d already died.

dinsdag 19 oktober 2010

Het leven van Larry Le Cheese, Camembert.


Ik ben, voor zover ik me kan herinneren, altijd een stuk Camembert geweest. Het feit dat ik er vanbuiten niet uitzag als een stuk Camembert heeft me nooit echt van mijn stuk( kaas) gebracht. Er waren echter momenten waarop het niet evident was. Dit is het verhaal van mijn moeilijkheden en hoe ik ze overwon. Het is het verhaal van een stuk kaas dat eruit zag als een blokje Gouda, maar vanbinnen een lopend stuk Camembert was.

Het begon al toen ik nog jong was. Als kind van een simpel blok Gouda en een vrij rudimentair hoekje Edammer had ik van in het begin de kansen tegen me. Er werd van me verwacht dat ik in het rek met de Hollandse kazen lag. Ik zou een lange tijd moeten liggen om uiteindelijk gekocht te worden door, naar alle verwachting, een boerse man met een snor. Ik zou dan op diens bruine boterham opgepeuzeld worden en het eind en het al zouden goed zijn. Dat was het plan dat mijn ouders voor mij hadden opgesteld, in alle liefde die ze voor me voelden en met alleen goede intenties als hun leidraad. Maar het was een fout plan en de grote Kaasmaker in de hemel heeft het uiteindelijk anders gewild.

Het probleem was dat ik wist ik dat ik anders was. Ik voelde het, het was een diepe niet-verbale maar ondubbelzinnige intuïtie die ik had. Ik keek naar alle andere jonge stukken zuivel, vaste zelfverzekerde brokken in het kaasrek van de Delhaize, en kreeg een diep en onevenaarbaar gevoel van anderszijn. Ik wilde niet vast en geel zijn, ik wilde smeuïg en lopend zijn. Ik was ook smeuïg en lopend, vanbinnen. Ik heb geen foto's van mezelf uit die tijd, maar vanbuiten moet ik er net zo uitgezien hebben als gelijk welke Hollandse gezonde zuivel van een paar maanden oud. Het gebeurde vaak dat meer belegen of zelfs oude blokken kaas naar me kwamen en me complimenteerden met mijn excellente textuur en gaatjes. Er was mij niets aan hun complimenten gelegen. Ik voelde me rot, alsof ik niet op mijn plaats in de wereld was. Alsof er iets fundamenteel fouts was. Ik wist alleen niet wat.

Het kwam natuurlijk doordat ik een stuk Camembert was. Maar ergens hoopte ik dat ik toch nog kon passen in mijn omgeving. Maar de mal was te klein, de karnton was stuk, de koe braakte zure melk.

Op een dag vertelde mijn moeder me de waarheid.
Ze zei: “Zoon, je bent nu wel belegen genoeg, al kan ik in jouw geval eerder van smeuïg spreken, je moet de waarheid weten.”
“Hoezo, moeder”, vroeg ik en ik liet een kaasboertje.
“Je bent niet van je vader. Je bent het onnatuurlijke resultaat van mijn vereniging met een buitenlandse kaasvariëteit.” Ik keek haar geschokt aan. Ik voelde een heel gamma aan emoties maar bleef uiteindelijk hangen bij woede. Ik voelde verontwaardiging en vernedering. "Hoe durft die kazige hoer mij zo maandenlang te misleiden en voor de gek te houden", dacht ik.

“Hij heette George, en tot vandaag heb ik geen man ontmoet met een sterker aroma dan hij!”,zei ze.
“Dat lieg je!”, riep ik, “ik zal het vader vertellen, dat je een ranzige leugenachtige hoer bent!”
“Je vader weet dit”, zei ze, “we hebben er jaren geleden over gesproken. Hij wil er nu niet meer over praten.” Ze legde haar korstje op me. “Het spijt me jongen.”

“Hoer! Hoer! Hoer! Ik heb geen moeder! Ik heb geen vader! Ik heb zelfs geen anus!”, schreeuwde ik. Ik was erg van streek vrees ik, en ik zei dingen die ik niet meende. Natuurlijk heeft elk stuk kaas een anus, hoe zou het anders moeten kakken, immers? Mijn moeder fronste en ging naar de andere kant van de kaasbak, dichtbij de Babybel maar een eind van de Fagotin, die wel eens in vrouwen hun gaten durfde te druipen.

Een stuk Camembert met een identiteitscrisis is geen knap gezicht. Ik vervloekte de grote kaasmaker en de verdoemde wrongel waaruit ik voortkwam. Ik begon Nederlandse vlagjes op mijn verpakking te dragen en met een sterk Fries accent te spreken. Ik wist dat ik geen Gouda was, maar wilde andere mensen daar toch van overtuigen. De andere blokken en stukken kaas begonnen meer en meer achter mijn rug te praten. Ik hoorde hen fezelen en honend lachen als ik eraan kwam. Als ik ergens kwam liggen verstomden alle gesprekken rondom me prompt. Ik werd een outsider, zelfs door zijn eigen ouders gehaat. Ik zag geen hoop, geen uitweg en mijn verdere leven scheen me een donkere vlek aan een pikzwarte horizon.

Maar toen gebeurde er iets fantastisch. Op een dag kwam er een man aan het rek staan. Hij keek bezorgd.

Hij bekeek de kazen aandachtig, en liet zijn blik rusten op mij. Hij nam me op en rook aan mijn lichaam. Zijn ogen gingen wijd open, hij legde me neer en krabde toen in zijn snor.
“Rudy, hedde gij godverdoeme stronsj in ou uugen of wadde? Wa ligt da stek camenbeir tussen al dien ollandsen brol te doen?”, zei hij zacht.
"A das een stek Gouda wer, da zie ne zot toch uuk!", zei een andere stem.
"Ma ge moet der ies oa rieken! Das toch giene gouda zenne!"
Een andere man kwam dichter, nam me in zijn handen en rook ook aan me.
"Aa, ma Millesju, da riekt neig gelijk camenbeir."
"Aja, wer, ik zaa ekik da in dien anderen bak leggen, bij de stinkende koas!"

Hierop gaf de ene man met aan de andere en die legde me in het rek met de Franse kazen. “Voila, se”, zei hij, “Excelsior, de orde van de kosmos is hersteld!”
Het zou ook wel kunnen dat hij dit laatste niet exact op die manier zei, maar zo voelde ik het zeker.

Wat is het einde van mijn verhaal vrienden? Het einde is dat ik een stuk Camembert onder de Camemberts ben, niet meer en niet minder, en dat vind ik prima. Ik ontmoette ook mijn echte vader George en moest toegeven dat hij inderdaad een sterk aroma had. We werden goede vrienden. Ik werd ook lid van de plaatselijke evangelische groep en werd en ben een zeer actief lid van de gemeenschap. Als je een gezond stuk heteroseksueel stuk Franse kaas bent is het hier goed leven. Mijn vrouw houdt zielsveel van me, ook al is ze eigenlijk een stuk Brie, en onze kinderen zijn de smeuïgste die ik ken. Echt waar!

Ik leef mijn leven en weet dat ik ooit ergens op de grote kaastafel in de lucht iedereen zal terugzien. Daar zal het niet meer uitmaken wie er Gouda, Camembert of zelfs Fagotin is, iedereen zal tot prut vermalen worden en bevrijd worden. Met die wetenschap heb ik verlossing gevonden, en verlost en gelukkig zal ik nu mijn simpele lange leven leiden.

zondag 17 oktober 2010

Bifurcation

Wanneer je nog jong was en heel alleen,
Wat voelde je toen, ver van iedereen?
(Neil Young, Only love can break your heart.)


Our roads are lengthy, our legs are strong,
You can carry me if you want to, but I’d rather walk
It’s healthier when one acquires a physique.

The sun is glaring, so are your eyes, I can’t feel,
What they’re saying.
Have your pupils always been this black?
They look like coffee cups, but colder.

Remember that time, we were stuck in the swamp,
Bitten by a thousand leeches, or maybe three.
Oh how you held me and told me,
You’d die to be near me.
What a very silly thing to say.

En weet je nog hoe je zei,
Dat wat voor goden was geschreven,
Als het door mensen wordt gelezen,
Verkeerdelijk als liefde wordt begrepen?

Was it a lie, my sweetness, my poodle?
My koochie, my saachie, my pradabaggie?
Probably not. Or Maybe it was.

Still, in our inebriation there was fondness, affection and even love
And for an epoch, a brief but silent moment, all was worthless,
All but you, and us.

Time passed and so did we, the wolves caught up and the night got lame,
We were never an item, we were never a wave, we were never a solid hit.
There’s more we weren’t, but nobody likes an enormous enumeration.
Have your eyes always looked so cold? They look like satellites, they really do.

donderdag 7 oktober 2010

Destiny, metaphysical Nigga-Ho

When Stephen Chang met Destiny he was not at all surprised. It had been a warm dark night and he had been busy social networking on his computer during most of it. He had booted his computer with terrific confidence, a glow of visceral happiness penetrating his abdomen, spine and brain. During the long hours of the night, in which he was too excited to even think about sleep, he had grown progressively more weary and depressed. He didn’t really have any awareness of the cause of this sudden change, he just felt like shit. He put ‘Suicide Life’ by Eels on repeat on his pc and got up from his seat. He came back with a black wooden box he had taken out of the medicine cabinet, as well as a bottle of whiskey. He took a strip of barbiturates, some Diazepam, some Vicodin and a broad array of colored pills he didn’t really know what they were. He swallowed the bunch with a couple of gulps of whiskey. He didn’t feel anything at first, but he soon started to feel terribly unnerved, as if someone was sneaking up to him. He looked down at the floor and he closed his eyes. A pang of pain hit him on his temples like a whip. The pain quickly subsided and when he looked back up there was someone standing right there in front of him. It was a rather large black woman. She had a weave in her hair and she wore a miniskirt and purple sneakers. She was chewing on something, a gum perhaps, and looked at Stephen Chang intently.

“Are you Death?”, Stephen Chang asked.

“Damn no nigga, I ain’t not death. Uh uh”, she said.
She stood chewing and tilted her head just slightly. Her moving mouth reminded him of an industrial washing machine. It was silent for a while.

“Who are you?”, he asked.

“Shit nigga, me is Destiny”, she told him.

He scratched his hair and got up from the chair. She backed away, as if he was going to hit her or harm her in some way. “Calm down”, he said, “I am Stephen Chang and I am currently committing suicide. Nice to meet you.”
She looked in no way surprised of shocked or she hid it rather well. In fact, she didn’t react at all. He offered his hand to shake, but she just looked at him stupidly. He opened his mouth to talk, but he decided against it. They were silent for another five minutes, the fat black woman and Stephen Chang. He finally broke through the silence.

“So are you like some kind of genie? Are you going to show me the errors in my life? Show me what life will be without me? What the world will come to? I mean, why are you here? In my house? At this hour?” He looked at her expectantly. She gave no answer.

“You are Destiny?”, he asked. At this she smiled.

“I am Destiny”, she told him. She took his hand and put it on her massive teat.

“Do you accept me?”, she asked.

“I don’t understand”, he said. She just shrugged and repeated her question. He looked into her eyes, but there was only emptiness. He couldn’t understand. He told her he did accept her.

"Shit, homey, finally. That be some crazy shit", she said.

She embraced him and he felt her body surround him like a soft gelatinous wave. His crotch got swollen and tears came to his eyes. She whispered something in his ear. He thought it had to be important but he couldn’t understand what she said. After this she left him and he woke up. He was sitting at his desk in the early morning light, his computer was still on. In front of him was the black box and the unopened bottle of whiskey.

“Well, that didn’t make any fucking sense at all”, he said. He went to bed and slept.

zaterdag 2 oktober 2010

De griezelige grot van de enge dokter Eksistenz.

Wij liepen op de verhoging naast de stad,
Ik keerde me naar je toe, een zeldzaam moment,
Ik stelde je een paar vragen.
“Toen JC zijn kruis droeg , op die doornen dag,
Op die hele hoge kutheuvel zonder einde
En de Italianen zonder troost en wroeging
De Semieten op afstand hielden,
En hij viel, op zijn knieën en zijn handen,
Uitsteeksels die spoedig zonder functie waren,
Dacht hij dan: “Was ik toch maar schrijnwerker gebleven?”
Of kon het hem al niet meer schelen,
Alsof de jaren dagen waren, en het leven maar seconden,
Zonder hoop, betekenis en waarde.”

We zijn stenen in kippengaas,
Blind, doof en we kunnen niet stappen,
Het ook maar denken is dwaas,
Maar we dromen van ontsnappen.

In het licht van de natuur, je lippen, mijn mond
Ook al weet ik van pijn en huilen, ik ga je verliezen
Je weet mijn zielendam te dreggen, je danst met mijn grillen
We weten van geen dood, of het moet de onze zijn.

Ik leg mijn hand op je wangen
Je gelaat is zwanger en gezwollen
De wereld is een belofte
Maar er is niets dat ongebroken blijft.