zondag 28 februari 2010

Twee volstrekt willekeurige ontmoetingen.

Het was alweer winter. Ik liep de tuin in en zag de dode bladeren van de herfst. Ik dacht: “Kutbladeren, dat is ook elk jaar hetzelfde.” Ik ging weer naar binnen, stapte in de keuken en nam een fles melk uit de koelkast. Ik dronk een slok en belde naar mijn moeder. Ze nam niet op. Ik liep de trap op en ging op bed liggen. Ik sloot mijn ogen en zag lichtflitsen in de duisternis. Het canvas van mijn geest was een leeg projectiescherm waarop alleen onzin werd getoond.
Het was zondag en er viel geen zak te beleven. De dag ervoor was ik goed doorgekomen dankzij de fysieke afleiding die mijn kater me bood. De dag voor die dag was ik goed doorgekomen door de mentale afleiding die mijn dronken baldadigheid me bood. De tijd is minder vergevingsgezind als je geen whisky als ontbijt hebt. Ik beleefde een schijtdag, alleen op mijn bed, alleen in mijn kamer, alleen, alleen. Schijt, ik was alleen. Schijt.

Twee dagen daarvoor, in volle dronkenschap, sprak ik in een bar een man aan. Hij bleek geen specifiek idee te hebben over wat hij aan het doen was. Hij dronk een Westmalle Tripel, zijn vijfde. Hij was van plan om een zesde te bestellen. Het kon me geen zak schelen of hij het deed of niet, maar omdat ik hem wel sympathiek vond bestelde ik er één voor hem. Hij vertelde me dat zijn vrouw hem steevast lastigviel wanneer hij van een zware dag werken thuiskwam. Hij werkte voor één of andere televisiedistributiegroep. Hij vond dat grappig, hoewel hij zei dat het zinloos en frustrerend werk was. Ik zei hem dat vrouwen niets anders deden dan klagen en liefhebben en dat mannen geen enkel ander doel dienden dan die dubbele behoefte te beantwoorden. Daar werd hij triest van, maar hij vond me een wijs man. Ik kon hem niet wijsmaken dat ik niet wijs was. Mensen hebben zo hun ideeën en probeer ze daar maar eens vanaf te brengen. Daar komen al vlug bajonetten en musketten aan te pas.

Hij klopte op mijn rug en ik op de zijne en we bereikten die affectie die heteroseksuele mannen maar bereiken als ze dronken genoeg zijn, een gevoel van wederzijdse appreciatie en de bereidheid om de ander niet onmiddellijk de kop te willen inslaan. Daarna ging ik weg, omdat je ook niet hoeft te overdrijven met die appreciatie en ook omdat ik te dronken was om nog te spreken zonder te braken. Ik braakte in mijn tuin, keek naar mijn braaksel en weerstond de drang om het weer op te eten. Dat had ik alvast voor op honden, zoals ik besloot.

De dag daarop werd ik wakker met hoofdpijn en waadde door mijn huis als een slak door een diepe kom gelei. Uiteindelijk werd het laat genoeg om ofwel weer te gaan drinken ofwel om mijn maag te vullen met vettige prut. Ik koos voor het laatste en reed op goed geluk met mijn fiets de straat op om frieten te kopen. Ik vond een frietkot, parkeerde mijn tweewieler tegen de gevel, ging binnen en deed vriendelijk tegen de baas. Erger nog dan onbeantwoorde liefde is onbeantwoorde vriendelijkheid. Ik rekende af, hing het plastic zakje aan mijn stuur en reed naar huis.

Na een vijftal minuten fietsen hoorde ik een stem naar me roepen. Op het voetpad stond een kleine bibberende man van een 55-tal jaar oud. Ik remde en vroeg hem of hij me geroepen had. Op dagen waarop mijn katers zo groot zijn kan het gebeuren dat ik me dingen verbeeld die er niet zijn, mini-psychoses in een wereld waarin elke fysieke beweging pijn doet. Hij antwoordde affirmatief op mijn vraag. Hij vroeg me waar het ziekenhuis was, alwaar hij iemand wilde bezoeken, een Liliane of een Juliette of een Paulette. Ik zei hem half lachend dat het ziekenhuis gigantisch groot voor ons uittorende als hij even naar rechts keek. Hij zag het niet en bij nadere inspectie bleek hij helemaal niets te zien. Toen ik hem vroeg hoe dat kwam zei hij dat hij het niet wist. Het was enkele dagen geleden begonnen. Ik besloot om hem naar het ziekenhuis te leiden, ondanks mijn honger en mijn steeds kouder wordende frieten. Diep vanbinnen voelde ik me al een held. “Hypocrisie en zelfwaan zijn de grondslagen van alle moraliteit”, antwoordde ik hem toen hij me bedankte. Dat begreep hij niet, of hij had geen zin om erop te reageren. Ik overwoog of ik op zijn smoel zou slaan en zijn geld zou nemen. Hij zag er niet erg rijk uit. Ik zag af van kwaadaardigheid en volhardde in mijn goedheid.

Na veel gedraal en gezoek en gezeik vond ik de ingang van het ziekenhuis en ik leidde hem met mijn hand op zijn rug de steile steiger op. Rolstoelpatiënten zouden onmogelijk op het ding kunnen geraken aangezien het meterslang en –hoog was en ik besloot dat het een soort van fascistisch ziekenhuis voor de toch al gezonden moest zijn. Mijn vooroordeel werd bevestigd toen de receptionist, een grote grijze kerel met een ouderwetse bril en een kop waarop een zure gelaatsuitdrukking stond getatoeëerd me niet binnen wilde laten. De halfblinde stakker had blijkbaar nog al aan de deur gestaan en was dus niet alleen halfblind maar ook in de war. Zijn vriendin bleek in een ander ziekenhuis te liggen. De receptionist wilde wel een taxi bellen. Ik zei hem dat hij zijn taxi in zijn hol kon steken, waarop hij met enige wrevel reageerde. Ik verliet het ziekenhuis en vertelde hem dat mijn frieten koud werden. Hij scheen daar begrip voor te hebben. Ik draaide hem in de juiste richting en vertelde hem dat hij onderweg nog maar eens de weg moest vragen. Dat zou hij doen, zei hij, en hij bedankte me nog eens. Ik liet hem achter als een hond aan een ketting in een bos vol wolven. De abstracte voorstelling van zijn lichaam onder een voortdenderende vrachtwagen was minder sterk dan het zeer concrete beeld van mijn frieten die met een rotvaart in mijn keel verdwenen. Ik bleef even staan en zag hoe hij zich steeds verder van me verwijderde, een dwerg met een groene jas, een hoofd dat rechtstreeks op zijn romp leek te staan en ogen die wanhopig maar tevergeefs naar herkenbare vormen zochten.

Ik ging naar huis en at mijn frieten op. Na drie happen had ik al maagpijn. Ik nam nog één moeizame hap en kapte de overschot in de vuilbak. Ik ging naar de tuin, keek naar de maan en vloekte. “Het is ook altijd hetzelfde met die schijtmaan.” Ik liep naar binnen, ging naar boven, kleedde me uit en ging op mijn bed liggen. Ik ging dood en het was alsof ik nooit geleefd had, maar dat kon helaas ook niet blijven duren.

maandag 22 februari 2010

Tanka

Quite astute
a cunningly stubborn girl.

Prod the crevasse
In your temporal lobe.

A sudden change of mind.

maandag 15 februari 2010

Sinopisme (9)

Deel 9 van de kroniek over Diogenes. Deel 10 verschijnt op donderdag 25 februari.

De gebeurtenissen van mijn jeugd begonnen aan hun slotstuk toen de Perzische opstand in alle andere stadsstaten van Asia Minor uitbrak. Eén voor één vielen alle vrije gemengd Grieks-Perzische besturen en op televisie zagen we avond na avond een amorfe stroom voddige vluchtelingen met gammele karren naar het noorden vluchten. Gewapende mannen keken hen van de periferie dreigend aan. Kleine kinderen wierpen stenen naar hun leeftijdsgenoten, die te bang waren om zelfs maar op te kijken. De volgende nacht werden in Sinope 4 pro-Griekse parlementsleden in hun huizen vermoord door Perzische huurmoordenaars. De dag erna werd een bejaarde senator voor het bouleuterion op de agora en voor het oog van zijn kinderen, vrouw en enkele honderden anderen doorzeefd met messteken . In de hoofdstraat bengelde een Griek aan zijn nek aan een touw. Voor zijn lichaam had iemand een bord met het opschrift “Kyon” gehangen. De Baksteen verdreef alle zonen van Dana uit het openbare leven en de politiek. Waar het voorheen nog mogelijk was om overdag normaal te functioneren gingen de lynchpartijen nu overdag verder, na gruwelijke nachten, met schreeuwen en gejammer gevuld. Het vuur vulde onze vochtige ogen en verbrandde onze harten.

De magi Hoosmand arriveerde in de stad en nam met plechtstatigheid en vertoon het bestuur van de stad in de handen. Er waren geen verkiezingen. De democratie werd afgeschaft, bouleuterion en senaat werden gesloten en de theocratie deed zijn intrede. Massale vervolgingen vervingen de lynchpartijen. Het officiële verdrong de woede van het volk, met ongeveer dezelfde gevolgen.
Griekse immigranten werden mestkevers en honden genoemd en er werd opgeroepen tot vernietiging van het ‘inferieure ras van de Bosporus’. Ook veel niet-Griekse Grieksgezinden werden gevangen gezet.


Alle Griekse radio- en televisiezenders werden uit de ether gehaald. Vanaf dan zagen we geen vluchtende mensen meer, alleen schreeuwend optimistische tulbanden. Op de Perzische televisie heerste er een sfeer van nationalistisch triomfalisme.

De sfeer in ons huis werd steeds grimmiger. Mijn vader betonneerde zijn zwijgende aard. Hij zweeg van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. De stilte en de constante dreiging dreven me tot wanhoop en ik kon mijn geest slechts door seksuele exploratie en fantasmen rustig maken. Manes was de pleister die mijn wonden verbond, ik wist dat hij me zou redden. Ik heb daarin uiteindelijk gelijk gekregen, ook al moesten daar eerst vreselijke dingen voor gebeuren. Om gered te worden moet men eerst verloren zijn.

Elf dagen na het losbreken van de revolutie werd er om vijf uur ’s ochtends bij ons aangebeld. Toen de bode niet onmiddellijk opendeed werd de voordeur met geweld opengebroken en een troep in het zwart geüniformeerde zwaarbewapende mannen stroomde ons huis binnen. Ik werd wakker door het lawaai van de versplinterende voordeur en het daaropvolgende aanhoudende geschreeuw, verliet gedesoriënteerd mijn bed en liep in paniek naar de woonkamer. Paniek was in die tijd ietwat van een gewoonte van me geworden, maar het gevoel was deze keer sterker dan de andere keren. Rillend stapte ik de trap af en ging in het deurgat van de woonkamer staan. Mijn vader stond wijdbeens tegen de schouw, met zijn handen achter zijn rug vastgeboeid. Over zijn hoofd had hij een zwarte zak, gemaakt uit een glanzende stof. Toen ik dichterbij wilde komen kreeg ik van één van de uniformen een harde klap in mijn gezicht. Mijn vader werd voor mijn ogen weggeleid. Pas twaalf dagen later kreeg ik nieuws van hem. Ik ontving een brief met de vriendelijke vraag of ik wilde getuigen op het proces dat de overheid tegen hem aanspande wegens landverraad. Ik vond dat vreemd, want Sinope was niet eens een land, maar een stadstaat. Ik geloof dat ik toen erg naïef was, zoals jonge mensen zijn voor ze verbitterd worden. De brief was ondertekend door de advocaat van mijn vader, van wiens bestaan ik tot voor die dag nooit gehoord had. Hij had een Perzische naam.

vrijdag 5 februari 2010

Sinopisme (8)

Deel 8 van Sinopisme, het volgende deel verschijnt op donderdag 11 februari.

Ik kende Manes al langer dan die dag, sterker nog, hij was een protagonist in al mijn natte dromen. Hij werkte bij ons in de bank als koerier en vervulde ook vaak de functie van dienstbode bij ons thuis. Mijn vader had hem gekocht op de slavenmarkt van Amastris, een stad ten westen van Sinope. Hij kwam over als een vlijtige, beleefde en schuchtere jongen. Hij sprak niet vaak maar ik vermoedde dat hij veel verbeeldingskracht had en net zoals ik vooral in zijn eigen fantasieën leefde. Het was een totale verbazing voor me toen hij plots al worstelaar voor me stond. Voor ik naar de worstelwedstrijd kwam richtte mijn ontluikende seksuele aandacht zich al een tijd op het lichaam van de jongen en ik vergreep me in uitgebreide fantasieën aan zijn lichaam. Nadat ik hem die dag tot mijn grote verbazing, gekleed in een roze spandex pakje, in de achtertuin van een stel vadsige worstelfanaten had gezien, veranderden mijn erotische dagdromen in marathonafruksessies.

Manes kreeg als slaaf de tijd noch de ruimte om zichzelf intellectueel te ontwikkelen, maar zijn pezig gespierde lichaam was een indrukwekkend schouwspel. Wanneer hij zware lasten torste zwol alles op en kwamen zijn spieren vanonder zijn schaarse kledij naar boven. Als hij rende verloren zijn haarloze kuiten hun urnachtige vorm en werden ze het dynamische onderdeel van een gestroomlijnd landschip. Na de middagpauze laste ik steeds vaker masturbatiesessies in het kantoor van mijn vader in. Ik wachtte tot mijn vader een klant ging bezoeken, sloop naar zijn kantoor en deed de deur ervan op slot. Ik ging op de massieve koude fauteuil met zware eiken leuningen achter zijn bureau zitten, en ik sloot mijn ogen. In mijn gedachten was mijn op- en neerwippende hand de mond van Manes. Fellatie was sinds het in mijn geest opduiken van de handeling enkele weken daarvoor een even plotse als originele gedachte geweest, hoewel ik het woord niet kende. Sinds mijn inval ontwikkelde ik een uigebreid netwerk aan seksuele gedachten die met de oraal-genitale handeling verband hielden. Manes die me afzoog op de bureaustoel van mijn vader was één van mijn favorieten. Ik kwam klaar en bleef nog een tijd met mijn broek op mijn enkels en mijn ogen wijdopen in het kantoor van mijn vader staren. Half luidop las ik de titels van de fiscaal-economische turven op zijn kasten, terwijl het zaad van mijn handen droop. Dat was mijn lievelingsmoment, ik was geen triest dier na de coïtus. Ik snokte aan mijn instrument tot het ontvleesd, verweesd en blauwig naar me staarde als een zielig stuk misbruik.

De backyard-worstelkamp verliep ongeveer zoals ik me had kunnen inbeelden, mocht ik er de mentale moed voor gehad hebben. Een stel vadsige idioten dronken enorme kwantiteiten bier waarna ze elkaar in waanzinnig belachelijke outfits te lijf gingen met tafels, stoelen, vuilnisbakken, glas, prikkeldraad en alle mogelijke combinaties van die elementen. Na vier minuten lagen beide kanten van de corpulentenwedstrijd hevig bloedend en buiten adem over elkaar te klauteren. Eén dikzak droeg een rood pak met een flamencomotief en had een sombrero met scheermesjes in de rand op zijn kop. Elke keer als hij iemand sloeg riep hij “Olé” en wanneer hij door een man die ik alleen kan beschrijven als een kruising tussen een rabiaat konijn en een frisco gevloerd werd riep hij “aye aye aye”. Een andere vetklep had zichzelf letterlijk in een bowlingbal verkleed en probeerde zijn tegenstander gewoonweg omver te rollen. Dat bleek een slecht idee, want zijn tegenstander had een doos punaises mee, waarvan er al gauw enkele in zijn oog terecht kwamen. Exit bowlingbal.

Na een viertal kampen verscheen Manes met zijn gespierde jonge lichaam in de ring. Het was, nogal letterlijk, een gigantisch contrast met de kilo’s spek die net daarvoor uit de ring waren gesleurd. Hij droeg zijn roze spandex kostuumpje met trots, vocht en kreunde. Het bloed stroomde over zijn gezicht, maar dat deerde hem niet en hij verkrampte zelfs niet toen zijn tegenstander , een Duits ogende vadsige bodybuilder met een spleet tussen zijn tanden, hem in de grand finale op de mat pinde en hem met een grote ijzeren voorbindlul sodomiseerde.

In de extase van het finalemoment schreeuwde ik mee met de idioten, ik tierde en brulde als een idioot. Manes (gracieus terneergeslagen) en zijn kompaan (lafhartig victorie krijsend) verdwenen uit de ring en nog voor de volgende kamp begon kwam er een enorm gevoel van schaamte over me. Ik wilde niet de Manes me zou zien zitten tussen die bende gestoorde oelewappers, naast die vieze Griekse nicht, die elk flapperen van het vlees opat alsof het een langoustine van een paellaschotel was. Tot mijn grote vrees leek de vastgepinde Manes recht mijn kant op te kijken. Ik bedacht vlug een excuus, gaf mijn mecenas een kus op zijn mond om hem het zwijgen op te leggen en vluchtte weg van de wedstrijd. Ik sloot me huilend in mijn kamer op. Ik vreesde dat Manes niets meer met zo’n laag stuk voyeur als ik te maken zou willen hebben en verloor daarbij uit het oog dat hij het was die zich voor tientallen personen door een dikzak liet nemen. Och, hoe de jeugd en de verliefdheid blind maken, hoe dwaas was ik toen. Toch zou ik alles geven om naar die tijd terug te gaan en mezelf weer te kunnen verliezen in de aanbidding van het ene met onderschikking van al de rest.