woensdag 15 september 2010

Vakantieschisma

De zon scheen en we lagen urenlang aan het strand te braden. Het was alsof we alle tijd van de wereld hadden. Wij waren twee dwazen, ons onbewust van ons ouder worden, niet op de hoogte van de wereld en haar lopende zaken. Een groep gebruinde jongens met gespierde torso's speelde voor onze ogen. Ze probeerden haar te imponeren met hun trucs op hun surfplanken. Dat bracht haar aan het lachen. Uiteindelijk verveelde zelfs de zon ons. We waren als ondankbare kinderen.

“Laat ons de stank van onze voeten wassen”, zei ze. Ik antwoordde: "oké."

We stonden op en ik trok haar naar me toe en kuste haar op haar lippen. “Jij lijkt verdomme wel een profeet, soms”, zei ik. Ze ging op de tippen van haar tenen staan en schudde door mijn haren. Ze blies het zand van mijn kruin.

We begaven ons van het strand naar de hotelkamer. We wasten het zand van elkaars lijven en begroeven onze hoofden in het bed. Het was half drie in de namiddag, stil, halfdonker en we waren helemaal alleen. Ik voelde haar lijf aan me plakken. Ze ademde diep in en uit en haar borsten drukten en wipten tegen me aan.

“Je zweet”, zei ze. Ze zei het als een droge vaststelling van de vochtige feiten, het was geen verwijt.

“Ik weet het”, zei ik, maar ik ging niet verder van haar liggen. Daarna zwegen we en sliepen we. We droegen niet veel kleren, maar waren toch niet naakt. Toen ik wakker werd hoorde ik het zoemen van de koelkast. Ik zoende haar in haar hals, waarover kleine blonde haren liepen. Haar kippenvel verried dat ze wakker was. Ik vroeg me af of ze een seconde geslapen had gedurende die hele tijd, maar vroeg het niet.

Die avond dronken we cocktails met een fleurig parapluutje. We zaten aan het zwembad. Ze droeg een korte denimbroek en een topje met spaghettibandjes. Haar donkere huid glansde van het zweet en van de olie. Ze smeerde zich elke dag en na elk dutje zorgvuldig in met het goedje.

“Het is alsof de zon nooit slaapt in dit land.”

“Dat is maar schijn, hier gebeuren hele erge dingen.”

“Zou dat door de hitte komen?”

“Als ik het zou weten zou ik het je vertellen.”

“Dat weet ik.” Ze keek me lachend aan en ik zoende haar op haar wang, haar voorhoofd en dan haar lippen. Geluk is zout en smaakt naar de zee.

In de beroering die volgde op de periode waarin haar moeder pijnlijk en traag was gestorven had ze tegen niemand gesproken, ook niet tegen mij. Haar lichaamsfuncties en haar gevoel voor zelfbehoud klapten in. Ze at niet, dus ik voederde haar lepeltjes voedsel, ze was vermoeid als een klein vogeltje. Ze sloot haar ogen en slikte, maar ze zag niets. Ik kon er evengoed niet zijn. Ik was een machine die haar voedde. Ze woelde en schreeuwde in haar slaap. Ze huilde hele dagen en haar ogen zagen altijd rood. Haar glimlach, de lach waarop ik zo verliefd was geworden, was gebleven, was als een steengravure in haar gezicht gekerfd. Ooit zo mooi, was het nu een grimas die ze maar niet van haar lippen kreeg. Ook naast de kist kon ze alleen maar lachen, terwijl haar hoofd en lijf zo bitter leden. Ze herhaalde duizenden variaties van dezelfde trieste mantra.

“Mama was de enige die me steunde. Nu ben ik helemaal alleen.”

Ik knikte en streelde maar mijn bewegingen waren nutteloos. Het regende al weken. Iedereen stond doorweekt voor zich uit te staren. Ik bedacht dat het in de volle zon wellicht allemaal nog een stuk erger was geweest.

De priester bazelde nog wat en liet de kist dan zakken. Zijn gebaren en woorden waren listen om de angsten te doen verdwijnen, hij was een goochelaar die niemand nog geloofde. Ze huilde en huilde. Ook dat veranderde. Haar verdriet erodeerde langzaam, als een rots in de woeste branding, maar het verdween nooit helemaal, het was altijd aanwezig.

De animatrice nam de microfoon in haar handen en verleidde de bejaarden tevergeefs tot beweging. “Hup met de beentje.” De vogeltjesdans zwol in onze oren. De limbostok werd uit de kast gehaald. Ik was al een klein beetje dronken. Ze keek naar boven, naar de nachtelijke lucht, en ik keek naar haar. Ze merkte me op en ik vroeg haar wat ze deed.

“Ik was verzonken in het hoogste”, zei ze.

“Ik ook”, zei ik en ik keek veelbetekenend naar haar borsten. Ze lachte.

“Slowtime”, zei de animatrice.

Ze nam mijn hand, trok me recht, schopte haar slippers uit en legde haar handen om mijn hals. Onze lichamen schuurden en ze keek me lustvol aan. Onder haar kleren voelde ik haar spieren bewegen. We dansten, samen op de lelijkste plaats op aarde, in een toeristenresort, waar niets echt was behalve wijzelf.

“Soms heb ik hoop, dat uit elke tragedie nieuw leven wordt geboren”, zei ze, "maar even later vind ik het weer hopeloos en banaal pragmatisme."

Ik keek haar wanhopig aan en dacht aan de tijd die aan alles rukte. Ze morrelde aan mijn oren. Ik lachte en keek haar aan, maar een oneindige triestheid staarde naar me terug. De muziek verdween uit onze hoofden. De ons omringende dansende bejaarden vervaagden in de diepe onmetelijk zwarte ruimte waarin we stonden.

“Het leek even of ik alles had verloren”, zei ze. Ik zei dat ik het wist, maar ik weet niet of dat de waarheid was.

We gingen naar boven. We hadden geen zin om te spreken dus we zwegen. Ze sloeg het deken open en deed haar kleren uit. Naakt stond ze naast het bed. Ik kwam voor haar staan en betastte haar borsten. We gingen liggen en we vreeën.

“Als de levenden het eendrachtig willen, kunnen ze nog gelukkig zijn”, zei ik. Het was een luidop uitgesproken wens.

Ze hield haar hoofd een beetje schuin en keek me verbaasd aan, terwijl ze haar vingers over mijn lichaam liet glijden. Ze lachte, legde haar hoofd op mijn borst en ging daarna slapen, heel dicht tegen me aan. Op haar gezicht was nog steeds die vreemde combinatie van triestheid en glimlachen te zien. Ik vroeg me af of haar lach en haar triestheid ooit zouden verdwijnen. Ik vroeg me af of de liefde alles kon overleven en zag mezelf in de toekomst, als een eenzaam wezen met een kromme rug, gebogen. Ik speculeerde, tot haar zachte slaapkreunen mijn twijfel deed vervagen en ik legde me te slapen. Ik droomde dat ik het zand van haar voeten waste en dat alles vrolijk was.