zondag 28 juni 2009

Vlaanderen verlaten

Zalmig ben ik hierheen gekomen, om na een lange ontberingsvolle tocht, spartelend in ondiep water, als het ware dan want ik kan best goed zwemmen, helemaal dood te sterven. Dat is wellicht een pleonasme. See if I give a fudge.

"Ga je van me weg? Nu?"
"Ja. Waarom niet?"
"Het is al laat. Ik heb niet graag dat je alleen nog over de straten stapt."
"Ik loop wel op het voetpad."
"Misschien word je verkracht. Op het voet pad, dan."
"Dat moet, dan, maar."
"Ik dacht dat je..."
"Dat ik wat?"
"Ik dacht ergens dat het moeilijker zou zijn. Dat we minder kalm zouden zijn."
"We zijn niet kalm. We lijken dood, dat is niet hetzelfde"
"Doodkalm."
"Ik kan er ook niets aan doen. Zal ik je bed in brand steken?"
"Lijkt me een geweldige metafoor."
"Ja."
"Maar dat blussen wordt weer zo triest."
"Ongetwijfeld."
"Doe toch maar niet, dan."
"Nee."
"We hebben geweldige tijden gehad. Samen. Wij. Het was als een verhaal, maar dan echter."
"Een documentaire?"
"Behoorlijk platte documentaire."
"Voorspelbaar einde."
"Ja."
"Maar nu is het dan toch voorbij."
"Eens je hier buiten bent is mijn leven ook voorbij."
"Zo mag je niet denken."
"Waarom niet?"
"Pathos hoort niet bij documentaires."
"Ik weet dat het niet toegestaan is, in het genre. Ik ben een slaaf van mijn eigen genre."
"Je bent vrij, vrijer dan hiervoor. Dat is toch iets, goeds?"
"Mijn lichaam is jouw horige."
"Dat... nee, doe dat nu niet. Alsjeblieft."
"Ga je naar hem?"
"Je maakt het niet makkelijker voor me."
"Ik wil het niet makkelijker voor je maken. Ik wil dat je leven voorbij is als je hier buiten gaat."
"Mijn leven gaat wel nog even voort, niet voorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten."
"Uiteraard."
"Uiteraard."
"Ga je naar hem?"
"Misschien. Eerst niet. Later, denk ik."
"Een snoepje gaan halen?"
"Wat ben jij een masochist."
"Of een vuilak."
"Eén van de twee."
"Doe maar allebei."
"Ik ga."
"Oké. Dag."
"Ik... ga."
"Hm? Ga dan."
"Dag."
"Dag."
"Oké."

Een boom met kleine vogels doet me wenen. Een meisje dat gestenigd wordt laat me woedend het Koerdenras verwensen. Alle mensen in mijn buurt maken me chagrijnig, iets verder kunnen ze me niets meer schelen. Moge de duivel jullie halen.

"Meneer D."
"Ja, dat ben ik."
"Komt u maar even binnen."
"Dank u."
"Ga maar zitten."
"Dank u."
"U hebt niet zoveel ervaring."
"Nee."
"Hoe denkt u dat op te vullen?"
"Hoe bedoelt u?"
"Wat denkt u ons iets te kunnen brengen dat we niet eerder zagen? Wat is er uniek aan u? Wat zijn uw uitgangspunten?"
"Ik begrijp u niet."
"Wat zijn uw pluspunten?"
"Dat heb ik toch in mijn motivatiebrief al geschreven?"
"Ja, oké. Ik zie in uw test dat u niet wist wie Alan Greenspan is."
"Nee. Het interesseert me niet wie Alan Greenspan is."
"Het interesseert u niet?"
"Je kan niet iedereen kennen. Ik ga voor diepte."
"Diepte."
"Ik ben een analyticus. Ik doe mijn werk, uitstekend en in de diepte."
"Ik begrijp het."
"Als het mijn job is om Alan Greenspan te kennen zal ik hem kennen."
"Journalistiek is misschien geen job."
"Wat is het dan wel?"
"Een missie. Een roeping."
"Soms. Maar meestal niet. Meestal is het een job."
"Denkt u dat?"
"Ja, momenteel wel."
"Wat is uw droomjob?"
"Iets met kernfysica."
"Denkt u hier veel kernfysica aan te treffen?"
"Nee. Dat hoeft ook niet."
"Wat is uw motivatie om hiervoor te solliciteren?"
"Dat staat in mijn brief."
"Er staat geen motivatie vermeld in uw motivatiebrief."
"Ik heb er geen. Deze job was vrij en ik ook. Dus ik dacht: 'dat moet lukken, zeg'."
"Ik denk dat wij genoeg weten."
"Oké."
"Veel geluk nog in uw verdere loopbaan."
"Oké, bedankt."

Als mensen niet pissen dan schijten ze. Als ze niet blaten van geluk dan mekkeren ze van ongeluk. Als ze elkaar niet de kop willen inslaan dan worden ze gedrogeerd. Gebruikelijke drugs zijn werk, liefde, religie en semantiek.

"Ha zie, ons bergske."
"Jow."
"Hoe gaat het bergske?"
"Goed."
"Ha zie."

"Hey."
"Lang geleden."
"Ja."
"Wanneer gaan we nog eens uit?"
"Misschien later."
"Deze zomer?"
"Misschien ergens binnenkort."
"Ja, dat lijkt me leuk."
"Het zou leuk kunnen zijn."
"Ik moet weg. Laat je me iets weten als de rest iets doet?"
"Ja, oké."

"Wie was dat Bergske?
"Gewoon een vriendin."
"Gewoon een vriendin."
"Dat heb je goed herhaald."
"Zou ze niets voor jou zijn?"
"Ze trekt me niet zo aan."
"Fysiek?"
"Ik kan wel goed met haar praten."
"Ha, voila."
"Ja, voila."
"Volgens mij ben je verliefd Bergske."
"Dat denk ik niet."
"Ik zie jullie echt al samen."
"Ik niet."
"Bergske, je moet ervoor gaan."
"Waarvoor?"
"Voor haar hart hé, Bergske."
"Haar hart."
"Haar proberen poepen."
"Ik begrijp het."
"Jullie zouden een mooi koppel zijn."
"Oké."
"Oké?"
"Oké."

Ik ben naar hier gekomen om, niet eens meer mens, tot ding te verstarren. Mijn aanwezigheid is niet meer gewenst en ik ben mezelf, jeugdig, zestien, voor altijd lachend, een onbekende geworden. Ik heb Vlaanderen verlaten. Vlaanderen en al haar mensen, die ik bitter bij me droeg, en wacht nu op weidsere horizonten.
Ik ben hier alleen, in mijn natie van één.

woensdag 17 juni 2009

Hij was een bizarre man &...

Hij zocht naar een bizarre vrouw. Hij wilde haar vinden om samen met haar een bizar koppel te worden. Ze zouden samen naar bizarre feestjes gaan. Ze zouden de liefde bedrijven (“neuken”) op de keukentafel. Ze zou zich aan de in de tafel prikkende keukenmessen vasthouden, hij zou met zijn heupen tegen haar onderkant en de schuiven beuken. Simultaan. Ze zouden niet in de moderne liefde geloven en elkanders moeders bezoeken.

Op veertien augustus verliet hij zijn huis. Het begon te regenen. Hij verschool zich in een ondiep portiek aan de zijkant van een kledingswinkel. Hij schudde zijn kletsnatte haren uit en keek naar het meisje dat plots naast hem stond, even abrupt als het onweer. Hij probeerde aan metaforen te denken. Maar het concrete, zij, vroeg naar andere overpeinzingen.

Hij wist niet goed wat te zeggen en hij durfde niet. Dat duurde even.

Hij raapte zijn moed op en sprak, zo banaal als hij kon opbrengen.

“Het regent.”
“Dat zie ik.”
Ze keken samen naar de regen, die een strikte verticaliteit handhaafde.
“Denk je dat er nog zon aankomt?”
“Dat weet ik niet.”
“Ik vind het wel leuk als ze doorbreekt.”
“Wie? Ze?”
“De zon.”
“Ah. Ja, dat is wel leuk.”
“Maar voorlopig regent het nog.”
“Tja…”
“Heb je er wel schik in? Hier staan?”
Ze keek hem aan.
“Het regent.”
“Dat weet ik.”
“Ik wil niet nat worden.”
“Ik begrijp het.”
“Maar ik vind het niet erg om te spreken.”

“Als de regen nu stopt zal ik haar naar haar telefoonnummer moeten vragen.”

“Zei je wat?”
“Ik vind het ook een aangenaam gesprek. Als dat is wat we doen.”
“Wat doen we?”
“Dat vroeg ik aan jou.”
“Ik doe niet veel. Ik wacht tot de regen stopt.”
“Rook je?”
“Nee.”
“Ik ook niet.”
“Ik begrijp het.”
“Je bent wel vlug van begrip.”
“Ja.”
Er passeerde een kapotte volkswagen door de straat, een kever. Op de achterruit waren de letters VW geschilderd. En het Kremlin.
“Begrijp je dat?”
“Het is gewoon een auto.”
“Ja.”
“Mensen hebben soms rare hobby’s.”
“En bezigheden…”
“Is dat niet tweemaal hetzelfde?”
“Een hobby is iets bewuster. Je zegt mijn hobby is… vliegeren bijvoorbeeld. Maar je zegt nooit mijn bezigheid is schuilen voor de regen.”
“Dus een bezigheid is niet iets dat je bestendigt? Als je bezig bent doe je gewoon, zonder kader?”
“Niet altijd, je kan ook bezig zijn als smid. Bijvoorbeeld. Dan smeed je het ijzer als het heet is. Dan zeg je ik ben smid en mijn bezigheid is het ijzer smeden als het heet is. Niet-smeden kunnen die bezigheden ook aanvatten.”
“Ik vind je verklaringen erg bizar. Verwarrend.”
“Verbijster ik je?”
“Je doet mijn zinnen zwijgen.”
“Waarom komen er dan toch nog uit je mond, zo nu en dan?”
“Dat zijn de mijne niet. Ik zeg iets anders.”
“Dat had ik al lang begrepen.”
“Je bent een vrouw, die begrijpen zulke dingen.”
“Hoe weet je dat?”
“Je draagt een rok, je hebt borsten, je draagt make-up en je begrijpt wat ik wil zeggen als ik het niet zeg.”
“Ik ben niet wat ik ben, ik ben iets anders.”
“Je bent een opening naar mij. Momenteel.
“Waarom momenteel?”
“Ik wil niet te pretentieus klinken.”
“Te laat.”
“Vind je dat?
“Ja.”
Ze keek hem aan.
“Je hebt dus naar mijn borsten gekeken?”
“Ja.”
“En?”
Hij stak zijn duim de lucht in een ontblootte zijn bovenste tandenrij, die door een spleet in twee gescheiden in zijn iets te grote mond met iets te dikke lippen stond. Ze lachte.
“Dan is het goed”
Hij keek even naar de grond, die niet zo nat was als hij verwachtte. Het leek elk moment te zullen gaan ophouden met regenen.
“Mag ik je iets vragen. Maar het is nogal…?”
“Bizar?”
“Ja.”
“Doe maar.”
“Kan je even per ongeluk aan mijn hand komen.”
Ze zweeg even.
“Je bedoelt, in een moment, zo maar even, tersluiks?”
“Ja.”
“Zodat jij niet echt kan interpreteren of ik het al dan niet met opzet deed?”
“Ja. Kan dat?”
“Dat heb je mooi verpest.”
“Ik weet het.”
Ze gaf hem een zoen op zijn wang.
“Dat was ook leuk.”
“Ja.”
“Maar zeker niet per ongeluk.”
“Heet je Marijke?”
“Nee, waarom?”
“Het zou gekund hebben.”
“Als ik haar was? Wat dan?”
“Hoezo?”
“Wat zou je dan gedaan hebben?”
“Dan zei ik hallo Marijke, ik ben…”
“Maar ik ben haar niet.”
“Nee.”
“Identiteit is een verschrikkelijk probleem. Het laat je de gekste dingen doen.”
“Zoals?”
“Gisteren kuste ik iemand op een fuif. Een jongen. Zomaar. Uit het niets. Omdat dat nu eenmaal iets is dat ik doe. Snap je?”
“Ik dacht dat we elkaar eeuwige trouw beloofd hadden?”
“Nog niet. Ik ben niet iemand die dat doet. Dat niet.”
“Misschien heb je de juiste nog niet ontmoet.”
“Dat is weer zo’n identiteit.”
“Doorzag ik onmiddellijk.”
“Natuurlijk, je bent een man. Mannen doen dat.”
“Dingen doorzien?”
“Onmiddellijk zijn.”
“Nu ja.”
Het stopte met regenen. De zon brak door. Een oude vrouw met een hermelijnen jas en een wandelstok schuifelde aan hun immobiele voeten voorbij. Een man kreeg een vijandelijk klinkende uitbarsting uit zijn aangezicht. Hij haalde spontaan zijn zakdoek boven. Die hing binnen de kortste keren vol snot.

“Wat vind je eigenlijk van keukentafels?”
“Ze zijn wel functioneel.”
“Dat is een perfect antwoord.”
“Ik vind het een wat perfide vraag.”
“Welk parfum heb je op?”
“Oestrogeen en feromonen. En zeep.”
“Oxytocine?”
“Sorry.”
“Ik begrijp het.”
“Ik wil je best wel nog eens zien.”
“Ja, echt?”
“Per ongeluk.”
“Dan doen we dat.”
Ze gaf haar lippen opnieuw aan zijn wang. Het was een tactiel oneerlijke transactie die goedgemaakt werd door de onverwachtheid van de daad die erop volgde. Ze wreef even over zijn hand. Hij kon niet echt bepalen of het per ongeluk was, of niet.
“Tot dan.”
Maal twee.

Hij keerde naar zijn grote huis terug om op te merken dat hij er alleen was. Hij vond het niet zo erg. Hij was een wat bizarre man.

Hij had een gigantisch kanon in zijn broek.

zondag 14 juni 2009

Froekoe zwap

Froekoe zwap

Damme damme gisse / djap
hajne hejne dasse / gip
Hikke Hiccu drinne / nap
Pana manna danna / hjip

Boerkoe nip
dippertje dap
geulie bip
Froekoe zwap!

Froe koezwap!

donderdag 11 juni 2009

La reine (de la literature Flamande) Margot

Jullie favoriete cynicus geeft het grif toe: hij is een klein wraakzuchtig eikeltje. De schrijfster en journaliste Margot Vanderstraeten, momenteel wellicht het bekendst als de controversiële opvolgster van ouwe bleitknar Bernaar, schopte ooit vrij hard tegen zijn ego en nu kan hij het mens niet meer luchten. Het liefst zou hij de bovengenoemde vrouw, vanaf hier toverkol, met haar billen bloot aan haar kuiten aan een lantarenpaal langs de E17 richting Oostende zien bengelen. Bij voorkeur tijdens een verlengd weekend, zodat de kindjes op weg naar zee een pedagogisch waardevolle les bijgebracht kan worden. ("Nee Pieterke, voor culturele hoeren kennen wij hier in de Vlamen geen genade. Die moeten allemaal kapot. Je moet niet wenen jongen, ze had erom gevraagd.") Tussen droom en werkelijkheid staan gelukkig luiheid en beleefde voorzichtigheid en deze schuchtere knaap is uiteindelijk veel te lief om zich te vergrijpen aan zijn dwaze rancunes, maar het is mijn inziens niet keurig om objectiviteit te simuleren waar er te veel emoties in het spel zijn. Dus: ontplof objectiviteit, ik haat Margot Vanderstraeten.

Ik las “Alle mensen bijten”, de met de Vlaamse Debuutprijs bekroonde roman van de toverkol, met een mélange van afschuw en hilariteit. Het is een melodramatisch verhaal over een zekere Lydia. Lydia is een vrouw die het moeilijk heeft. Uiteraard. Vrouwen hebben het in de metafysica van Margot, als we al zo stout een woord mogen gebruiken, zonder uitzondering moeilijker dan de doorsnee Iraakse vluchteling. Margot is ogenklaarblijkschijnelijk een volgeling van de psycho-analyse (dan wel niet die van Freud of Lacan, maar eerder een versie van Dunaldy) want de seksuele en emotionele trauma's uit de jeugd van het personage zijn allesbepalend voor haar latere leven. Haar moeder is alcoholiste, haar vader is een hoerenman en ze wordt op haar kostschool verkracht door een bende rigide nonnen. (Helaas vermeldt Margot niet of het al dan niet met strap-ons gebeurt en of er al dan niet video-opnamen van het evenement zijn.) Hierdoor groeit ons lieftallige flat charactertje Lydia op tot een bikkelhard mannenhatend teringwijf, wiens misandrie door de schrijfster overduidelijk erg sympathiek wordt bevonden. Eind goed al goed. Ik vraag me af wat ze nog op VijfTv spelen. Misschien wel iets met Yasmine Bleeth. Dat zou echt te gek zijn.

Maar wacht eens even? Ik hoor iets!
Kreunde daar iemand? Hoor ik in gedachten Hugo Claus zachtjes grienen in zijn graf omdat de literatuur in Vlaanderen nu echt gestorven is of zit Bernaar weer een potje te huilen op mijn stoep omdat hij alles te mooi vindt?

Het, godbetert, met een debuutprijs bekroonde boek leest als een flauw afkooksel van de eerste de beste soap. De personages verdrinken in obviousness, de dialogen geven nooit de indruk van dialogen maar zijn anderzijds ook niet literair genoeg om andere kwaliteiten te hebben en van spanning heeft de toverkol geen kaas gegeten. Heinz Konsalik, de overbekende Duitse schrijver van stationsromans, springt spontaan in onze gedachten. Je neemt wat romantiek, een verhaallijn die rammelt ("Maar wat zou het ook, ik sta daarboven", moet Marge gedacht hebben), nog wat oppervlakkige personages. Je kruidt het geheel met een lauwe saus van kwaadaardigheid en moeilijk te overwinnen obstakels en klaar: je hebt een boek als een Iglo-menu, klaar in vijf seconden en flets. Ja flets. Maar wel klaar in vijf seconden. De prulletjes van Konsalik zijn volgens deze formule geschreven maar, in tegenstelling tot de romans van Margot, razend populair en wel nog een beetje spannend. Bovendien schreef hij er om en rond de 150 van, soms wel vijf per jaar. Hij was ook geen arrogante hoogdravende vrouweikel. Margot schreef drie boeken in zes jaar (en dat is geen aansporing om er meer te schrijven), verkocht extreem weinig exemplaren van haar eerste twee romans (de derde zal door een meer uitgekiende marketing wel beter lopen vermoed ik) en haar schrijfsels zijn even opmerking als een potje muilen met Martine Tanghe. En ja, ze is ook een hautaine vrouweikel. Tegen ons verzuchtte ze ooit dat 'het toch wel vervelend was om aan de top te staan' want 'dat je dan nooit geen kritiek meer kreeg'. Wel, daar kan ik dan even een handje helpen, geloof ik.

Kijk, Marge, schatje. Geen probleem als je voor de ‘Flair’ of voor ‘Goed Gevoel’ wil schrijven. Je zou kunnen uitblinken in het genre ‘harde eerlijke vrouwen die op een stilistisch povere manier door mannen in de harige lippen worden getrapt’ als je nog een beetje oefent. Doe maar. Leef je uit, geef de meiden iets om naar uit te kijken. Het drieledig ontaarde rijk van het kwaad, Roularta, Sanoma en Corelio, verdient het immers ook om te blijven bestaan en je zou voor de duistere Triple Alliantie een geniale bijdrage kunnen leveren door het schrijven van amusante pulp. Maar beweer dan niet dat je een serieuze schrijver bent, Midge, zuurtje van mijn gal, want daar krijg ik de Rikiki van.

Het is altijd een slecht idee om als schrijver verliefd te worden op je hoofdpersonage en ik hoef geen lang betoog te houden om te bewijzen dat je in ieder geval autobiografische elementen in je personages legt als je over ze schrijft en ze dingen (meestal gebeurtenissen, maar in het geval van Margot ook vaak non-eventen, pun intended) laat meemaken. Een schrijver kan dan ook niet zonder een zekere dosis zelfhaat, ook al is hij de meest larmoyante romanticus die oprecht in het heroïsme van zijn hoofdpersonage gelooft. Als je de boeken van Margot leest kan je je jezelf niet van de indruk ontdoen dat ze het gewoon heel de tijd over zichzelf heeft en wil bewijzen hoe speciaal, uniek en vrijgevochten ze wel is. Goed dan Wil iemand haar in godsnaam vertellen dat ze speciaal is? Ze zit intussen alweer aan haar derde kutboek, het is welletjes.

Deze dekselse vrouw, deze absurd ongetalenteerde verwerkelijking van de menopauze staat nu elke twee dagen met haar schrijfsels op de voorpagina van wat één van de meest intellectueel voorname kranten van Vlaanderen zou moeten zijn. Gelukkig staat het me vrij om de krant niet meer te kopen als ik haar kop of naam zie verschijnen. Maar dan mis ik zoveel! Ah nee, wacht, ze hebben iedereen van belang ontslagen. Oef.

Ik geef jullie nog een uitsmijtertje mee, want als de VRT het mag, dan… Ja dan mag VTM het ook! (Fuck you lezer, fuck you.)
In het onderstaande filmpje vertelt ze geheel in haar onnavolgbare stijl (want ik wil best toegeven dat ze onnavolgbaar is) de grootste en meest prachtige wijsheden die ik in lange tijd gehoord heb.
Margot heeft net een boek gelezen en wat blijkt? Ze is trots als een kind op haar prestatie en het biedt toch wel ook nog eens daarbovenop en plus extra en voor niets de oplossing voor alle wereldproblemen zeker! Oblomov, als in het hoofdpersonage van het boek van Gontsjarov, had de economische crisis helemaal voorspeld! En wij hebben dat niet gelezen! Domme mensen, we hadden al die financiële miserie kunnen voorkomen als we gewoon wat meer romans hadden gelezen. Nou moe.

Klikkie

zondag 7 juni 2009

Hooikoorts

Ik ben een elegante man.

Laat ik dat even preciseren. Ik zou graag een elegante man zijn, maar ik ben wellicht gewoonweg ijdel.

Ik bekijk mezelf voortdurend in spiegels, winkel- en autoruiten en volg tijdens het stappen mijn bewegende silhouet zorgvuldig. Ik heb daarbij geen achting voor de oordelen van andere mannen. Ik minacht de oordelen van andere mannen actief. Ik denk: “Wie zou er nu zoiets willen missen?” Wanneer andere mannen zichzelf in ruiten bekijken dan denk ik: “jeannet.”

Al jaren lijd ik aan hooikoorts. Wanneer ik moet niezen (soms valt zo’n kriebel gewoonweg niet tegen te houden) dan kijk ik na de laatste stuiptrekking onmiddellijk rond me in de hoop dat niemand me gezien heeft. De gêne is groot als ik plots merk dat iemand inderdaad mijn snotterige hand en/of mouw in de gaten heeft. Meewarig kijkt hij of zij naar mij en denkt daarbij waarschijnlijk: “Nu ja, die jongen heeft hooikoorts.” Mededogen dat ik altijd voor spot verwar. Het is het grootste probleem in mijn volwassen bestaan. Het is een interpretatief probleem. Valt wel mee, ik weet het, ik kon ook de kanker hebben, maar het is toch een probleem.

Er zit iets komisch in de nies van een mens die ondanks zijn interne problemen met zijn alledaagse bezigheden bezig is. Hij niest om zichzelf te bevrijden van de kriebel maar haalt zich daardoor iets veel vervelender op de hals, hij wordt plots het luidruchtige punt van alle aandacht.
Zijn gezicht gaat in een grimas, zijn halsspieren gaan stram en stijf staan en hij klapt zowat half voorover. Het niezen heeft hem overvallen, hij had geen tijd om zijn zakdoek te nemen, het slijm hangt zowat overal. De omstanders maken zich, half proestend, uit de voeten. Hij doet alsof het hem niet stoort, snuit even en gaat door met wat hij deed (of vuurt eerst nog even een nieuw salvo af), maar vanbinnen hoopt hij: “alsjeblieft niet meer, jeuk ga weg, vade retro.” Hij beweegt zijn neus als een soort van schichtig konijn. Zijn hele lijf is geconcentreerd op het tegenhouden van wat er toch gaat komen, een vijandige en gewelddadige neusejaculatie.

Hij niest opnieuw. Mensen lachen. Hij mompelt iets verontschuldigend, zijn zakdoek voor de zekerheid in de aanslag houdend. “Je maakt het alleen maar erger, gek. Blijf van je neus.” Als hij even zou pauzeren zou niemand erover vallen, maar hij negeert het probleem hardnekkig.
Het niezen maakt hem kwetsbaar, het is ongewild exhibitionisme en maakt de omstanders tot voyeurs die moeten lachen om zelf geen schaamte te voelen.

Het ‘hatsjoe’ is het ongewilde gebed van de onmachtige die zichzelf op het toneel van de ander projecteert. Het vraagt: ‘wil me niet aankijken, want ik ben maar een lichaam, vatbaar voor alles, ik ben zwak’. Het rukt zelfs de grootste ijdeltuit of egotripper uit zijn egotrip.

Niezen is als onbeantwoorde liefde. Het gevoel is niet voluntaristisch maar breekt door tijdens een trip met de auto als je alleen bent. Je denkt aan haar gezicht en iets dat ze zei en er trekt plots een regen van zijden messen door je lichaam. Je wilt haar aanraken maar je hoopt dat ze je geaffecteerdheid niet zal zien als je bij haar bent.

Gelukkig: niets dwingt je om te niezen en om jezelf op die manier te verraden. Er gaat geen fysiologisch onbedwingbare kriebel mee gepaard. Je kan het voelen, de emotie die door je lijf giert maar het is hooguit te merken aan wat extra zweten, stamelen en je stem die nu en dan omslaat.

Misschien is de eerste onuitgesproken verliefdheid het mooiste moment, want wie zegt dat ze straks op je gebeden in zal gaan? De kans is groot dat je straks met snot in je handen voor haar staat en dat je hoopt dat je verder zal kunnen zwijgen. Maar eens de stortvloed is begonnen is het nog maar moeilijk om hem weer te stoppen.

Ze denkt vast “Nu ja, die jongen is verliefd.” of toch "Wat een domme sukkel?" Je wilt spot noch mededogen, dus het maakt niet echt uit. Je zou willen dat ze je lichaam bespringt en je geest zou gaan bewonen. Ze doet het niet.

Gelukkig: niets dwingt je om te niezen en jezelf op die manier te verraden. Maar wat, als ze toch ja zou zeggen? Wil je die kans dan wel missen? En ach je kent jezelf, je bent immers zo’n ijdele man, die maar wat graag aan zijn hand iets moois in de spiegels ziet voorbijglijden.