zondag 31 mei 2009

Kort leven, nu bellen. (in de TT)

Ik zal je handen wassen, ik zal je voeten laven en ik zal je honger van je wegnemen.
Ik zal niet versagen, ik zal roemrijk ten onder gaan.
Ik zal a en b zijn en c,d en e vergeten tot de z.
Ik zal je naam met affectie spellen.
Ik zal geen steen onomgekeerd en geen boom onbeklommen laten.
Ik zal als vissen in je poelen zwemmen.
Ik zal je diertje zijn en je poesje te eten geven (ik ben allergisch voor feleinen).
Ik zal geen seksueel getinte metaforen gebruiken.
Ik zal een stoute jongen en een brave bengel zijn.
Ik zal linguini met je eten. Ik zal nooit de verjaardag van je mama vergeten.
Ik zal schreeuwen, roepen en ook wel praten tot je ruft me in het gezicht raakt maar.
Ik zal daar niet over klagen.
Ik zal je haren kammen en je huid bedwingen.Ik zal aan je ruiken tot morgen en.
Ik zal je niet als ik het wel kan en.
Ik zal je niet als ik wel moet.
Ik zal geen verplichtingen kennen. Ik zal je wilde jaren mennen.
Ik zal oud zijn en ik zal denken.
"Ik zal nog één keer met haar vrijen."
Ik zal me opbergen en ik zal er vreselijk uitzien en ik zal vergeten worden.
Ik zal je niet ontzien. Ik zal je pijn doen.
Ik zal je spijt ontzeggen en.
Ik zal in je lachen.

vrijdag 15 mei 2009

Toen bleef ik staan.

Nasaal en verkouden en misantropisch en beleefd nam ik nog een cracker en verliet ik het grote feest, de deur met een smak achter me dichtplakkend. "Die zitten mooi voor altijd opgesloten", dacht ik. Maar och, "wat is de wereld kil en blauw en gemaakt van caoutchouc. Dan kan je maar liever aan de binnenkant zitten, in het vlees, tussen de levende lijken. Daarbinnen.", bedacht ik te laat. Al te laat, want het temporele heeft de neiging om de dingen die uitmaken ver achter zich te laten. Meer nog dan het harige heden en de tandenloze toekomst herdenken wij de ruimtes waarin wij het genot beleefden. Onze ervaring is volstrekt spatiaal, tijdloos tot het einde van de duur. Zo zijn we dan ook weer wel.

In het holst van de nacht zoog ze me op met rode ogen, bloederige emulsieve poelen, purper niet door het schreien maar ook niet uit lust. Ik betrad haar benen, maar enkel in gedachten, dus ik lachte met haar moppen en haar triestigheden en hervond me in haar dromen. Ik stond stijf van de hemoglobine, het schoot alle kanten uit.
"Je hebt hele mooie dromen", wilde ik haar zeggen, of misschien "Ik vind dat je zo leuk en schattig lacht, als je lacht" maar zelfs dat durfde ik niet. Ik ben een dorstig en angstig wezen, ik durf niet veel, ondanks die kurkdroge bek van me. Ik droeg de jas van de vrouw die ik ooit beminde, ik was beschermd tegen ziekten, een bruine lap rond mijn roze lenden.
Ik dronk en zij dronk: we dronken.
Ik wilde haar vertellen dat ze mooi was maar vroeg mezelf af of daar geen betere formulering voor was. Het was een dwaas verlangen, want wat de fuck kunnen woorden. Ik zei: "Misschien moeten we eens opkrassen". Toen bleef ik staan.
Stilstand is niets zonder de gedachte aan de verscheuring, hompen vlees voor de raven, mijn met honing ingesmeerde buik en een griezel-y-beer.
Ze vertelde me dat het niet kon, en ook "Eén leven is nooit genoeg" en dat was de waarheid, of iets dat daarbij in de buurt komt en ik verbood haar om ooit spijt te hebben. Ik had zelf wel spijt: de waarheid heet banaal te zijn, maar doet daarom niet minder pijn.

Buiten en.
In de verte hoorden we Damascus en zijn slakken. Duizend afgebeulde ijskoude lijken van werkers in ruil voor een lila hoed voor Leo X. Een jood met sluik haar droeg een kruis naar zijn slaapkamer, een moeilijk af te schudden gewoonte sinds jaren, we zagen het door zijn ruiten. De wereld binnen leefde alweer, als ecoli in de darmen. De nucleaire woestenij begon op anderhalve meter van mijn armen. Ik bazelde wat als "Ik ben radeloos en buiten mijn zinnen." en beet op mijn tong om te kunnen zwijgen. De passie vliegt per chartervliegtuig heen naar warmer oorden. Een tel en het is over en in het moment vindt de hele geschiedenis zijn concentratie en wat maakt het uit dat ik een man ben en jij een vrouw, als dit niet kan of mag gebeuren? Er gebeurde niets minder dan veel maar er lag een twijfelwoord in al onze zinnen.

Ik zit als Diogenes in zijn ton, maar dan op een stoel en zonder ton, en ik hoor inderdaad de honden blaffen naar de put in mijn genenziel. Larmoyant misschien, maar het is niet anders. Ik ben hier alleen, en wat niet dood was is in die nacht dan maar gestorven. Gecrepeerd.

donderdag 14 mei 2009

Illyricus Blaaskorst

De Belgische dichter Illyricus Blaaskorst (1889-1933) schreef, tijdens een bui van hevige inspiratie bij het lezen van een bundel van de hermeticus Mallarmé, wel twee en een halve onvolledige gedichten. De gedichten waren van een ongekende genialiteit ondanks hun gargantueske betekenisgeslotenheid en blonken vooral uit in het zeggen van het niets. Moeten we niet, op het einde van de dag, gelegen op onze buik, en misschien met een maes pils in de hand, allemaal "een 'pintje' gaan pakken" zoals de dichter suggereert? Wie zal het zeggen, het mysterie ligt vooral in het raadsel en nooit daarbuiten, in het park bijvoorbeeld, waar de zon schijnt. Geniet van deze literaire parel, exclusief op delaatstecynicus.blogspot.com en ook op youtube, enzo.