donderdag 30 oktober 2008

Banalapologie

Wat er zo mooi is aan het concept van de moderne stad is dat het je een begrensde ruimte geeft waarin je je hele leven naar believen kan verklooien. Je maakt wat mee als jongedame in de stad, maar het is nauwelijks ooit de moeite van het vermelden waard. Hoe banaal het kwaad ook mag zijn, het is vast minder banaal dan al die onverschillige middelmatigheid die elke dag overal de hoofdtoon voert. Tijd voor een apologie van de middelmatigheid en de onverschilligheid waarmee ze gepaard gaat en waarvan ze zuster is.

Het gaat al niet goed bij het wakker worden. Slapen is vooral geen kou hebben, wakker zijn is vooral verlangen om wakker te blijven, zonder reden of doel, een vrij ongericht gebeuren aangestuurd door het op niet-sterven gericht bewustzijn. Je wilt jezelf graag verblijden met de glimlach van een kind, door de geur en textuur van een bloem, door de aanblik van een overgelukkige zwangere moeder in de dop, je wil met vrienden converseren en hen zachtjes op de schouder kloppen. Alleen is er nergens een bloem te bekennen. Daarenboven zijn de kinderen huilerig en weigerachtig om zich naar school te begeven en zijn de zwangere moeders in de dop obees, onaantrekkelijk en voelen ze zich altijd onbegrepen. Je vrienden gaan momenteel door identieke of andere kwellingen en je kunt hen niet blijven opbellen, ook dat heeft zijn grenzen. Dat valt tegen maar zo gaan die dingen, dus kan je maar beter in je Peugeot 306 (maar ik wil hier beslist geen specifiek merk viseren, het kan bijvoorbeeld ook een Alfa Romeo, een BMW of zelfs zo een oerdegelijke kubische Volvo zijn) kruipen om meteen haast te maken van dat hele werkdaggedoe.

“Ik ben zo ongelukkig”, “150 kilometer file, shit!”, “Ik heb zin in een koffie”, je gedachten variëren ’s ochtends nogal naar gelang van je gemoedsgesteldheid bij het verlaten van je gezellige woonst. Laten we het houden op het zeer neutrale “zucht”, “sigh” voor alle anglofielen hierbuiten.

Saai is de rit en je wou dat die vreselijke radiopersonality nu eindelijk zijn bek maar eens hield en van de 27e verdieping van een kantoorgebouw trachtte te stappen. Zo wordt de dood van een mens voor jou een spirituele verlossing. Het gaat er vooral om ergens zin te creëren, hoe futiel ook.

Je baas lijkt een beetje op Ernest Claes, of dat denk je toch vaak, en omdat je helemaal niet weet hoe Ernest Claes eruit ziet besluit je dat het komt omdat de naam rijmt op het woord baas. Je baas lijkt ook een beetje op Vanuytsel Zjef. Dat is natuurlijk allemaal semantische, inconsistente meta-onzin en wanneer je er iets van vertelt aan de mooie jongen die je steevast aan het koffieapparaat ontmoet loopt hij met een wat verschrikte blik in zijn ogen weg. Hij heeft hazelbruine ogen.

Jij ook, een man in je verleden was er helemaal aan verslingerd. Hij is er niet meer.

“Hey, hoe was jouw weekend?”, je collega blijft maar wat aan je bureau staan, hij gaapt je aan en zijn kruis is op ooghoogte. Hij heeft twee kinderen en een blonde vrouw. Je hebt ze ontmoet, haar naam was Myriam en ze wou maar wat graag vrouw onder vrouwen met je zijn. Dat vind je strontvervelend, natuurlijk. Haar man heeft helemaal geen fatsoen, staat wat met zijn benen tegen het meubilair te schurken en je voelt de neiging om je nietmachine keihard naar zijn hoofd te smijten. Alleen heb je geen nietmachine en paperclips zijn veel te klein voor dat doeleind en ergens wil je ook dat iedereen je tof en leuk en aangenaam en grappig vindt. Dus zeg je: “Tof weekend. Echt tof.” Je glimlach is zo fake als het decor van een soapserie.

Je mannelijke collega’s hebben een puntensysteem uitgedokterd om elke vrouw op en rond de werkvloer mee te beoordelen. Er zijn drie criteria: ‘kont’, ‘borsten’ en ‘gezicht’. Maar die laatste categorie telt maar half mee, zoals ze vaak tot algemene hilariteit van alle heteroseksuele mannen op de werkvloer, uitbrullen. Je vraagt je stiekem af hoeveel punten ze je gegeven hebben, hoewel je hun hele handelen intrinsiek veracht. Ze zouden het moeten weten, je gedachten eens moeten raden, het zou vast weer tot diepe filosofische verhandelingen over ’s vrouwens aard leiden.

“Zucht”

Dat is de tweede keer. Er komen er vast nog en het is zelfs nog geen middag. Je hebt krampen maar wanneer je op het toilet gaat zitten kan je plots niet meer kakken. Je voelt je licht uitgelaten omdat je het woord kakken in deze rigide omgeving hebt durven denken. Verstopping, een misselijk gevoel en kolieken in je darmen, het is een vervelende combinatie. Misschien moet je wat meer yoghurt eten. Je schrijft ‘yoghurt’ in je telefoon. Je voelt je altijd licht gegeneerd wanneer je het toilet binnengaat. Er loopt een lichte huivering over je rug wanneer je je billen op de koude wc-bril plaatst. Vroeger bedekte je vreemde toiletbrillen met toiletpapier. Dat was in de tijd dat je nog studeerde, toen je nog de luxe had om naar je eigen toilet te gaan en het maar zelden gebeurde dat je ergens anders hoefde te gaan.

Tijdens de middagpauze vlucht je uit het gebouw, weg van de haviken, de gieren en de lachende beo’s. Het is daar een bontgekleurde volière, maar jij hebt het nooit voor gevleugelde beesten gehad. Al het overzicht gaat verloren door al die aëronauten en je bent zelf niet gemaakt om hoge toppen te scheren. Al denken anderen vaak van wel. Je weet het zelf allemaal niet. Je bent jaloers, soms.

Het is werkelijk even aangenaam om op adem te kopen. Gewoon jij en één collega, weg van de meute, van de zoo. Zij heeft haar momenten waarop ze niet strontvervelend is. Je vreest dat je eigenlijk ook strontvervelend bent. Maar dat dondert niets, want fijngevoeligheid is hier onbestaande. Alleen is het een wat vervelende gedachte. Gedachten zijn er om weer uitgespuwd te worden en in actie omgezet te worden. Dat is hun evolutionair gegroeide functie. Je kauwt traag op je broodje, je voelt je meer en meer als een, weliswaar sexy, koe. De pauze vliedt voorbij.

Eén van je collega’s houdt ervan om imitaties te maken van andere mensen. Meestal mensen die hoger in één of andere hiërarchie staan dan hijzelf. Imitaties kunnen mits met zorg gedoseerd best leuk zijn, maar het euvel is dat hij er werkelijk rotslecht in is. Vandaag doet hij een verkeersagent na. Die had blijkbaar kapsones want hij durfde het aan om het verkeer van zijn richting stil te leggen net toen hij aan de beurt was gekomen om het kruispunt over te steken. Het wordt een hilarische imitatie, te oordelen naar de verrukte kreten van de anderen. Je wilt dat iedereen je tof en aangenaam en grappig vindt dus zeg je: “Ja Guido, jij bent me er eentje.” Je bent een toffe meid, een aangename gezel, een grappige en slimme vrouw. Je kunt jezelf wel voor de kop schieten.

Op sommige dagen mag je na de middag het kantoor verlaten voor wat veldwerk. Dat is altijd een opluchting, een milde verlossing van zeer veel ergernis. Het is een pauze van de wreedheid van het banale. De opluchting duurt tot je effectief aan het werk ter plekke moet beginnen. Het is strontvervelend werk en hoewel je je kunt inbeelden dat mijnwerkers in Katanga een slechtere en zwaardere baan hebben kan je je er werkelijk niets bij voorstellen. Je bent het miserabelste wezen op de aarde, wat jou betreft. Je wijt het aan je tekort aan inlevingsvermogen in de mens in al zijn abstractie. Het gaat ergens om genoeg excuses voor jezelf te vinden, hoe futiel ze ook zijn.

Is het bijna vijf uur? Het is verdomme vijf uur. Je mag naar huis. Halle-fucking-luja. Je voelt het zweet dat je kleren bestinkt en je kunt het niet laten om te denken: “Ik word steeds meer als mijn moeder. Die kon ook zo zweten.” Je wilt helemaal niet als je moeder worden, maar je bent al te moe om je ertegen te verzetten.

Moe. Je bent nog nooit van je hele leven zo moe geweest, of het moet de vorige dag of die ervoor geweest te zijn. Het lijkt almaar erger te worden. Vroeger was een weekend tijd genoeg om te slapen, een zee van luilekkertijd na een lege week. Je wilt jezelf niet als een lui wezen zien, maar kon je maar zeven maanden slapen. In Groenland kan dat misschien. Je begint te dromen van een bestaan in eeuwige duisternis. Klinkt heel Satanistisch.

“Ik ben zo ongelukkig”, “150 kilometer file, shit!”, “Ik heb echt wel honger nu.”, je gedachten variëren ’s avonds nogal naar gelang je gemoedsgesteldheid bij het verlaten van je gezellige werkplaats. Je humeur pendelt ergens tussen zwaar gedeprimeerd en extreem onverschillig. Positieve emoties hebben voorlopig geen plaats in je lichaam of je brein. Je hormonen gieren, waar ligt die doos cleenex ook alweer? Maar je weent niet en het is moeilijk om je toestand onder woorden te brengen. Laten we het houden op het zeer neutrale “zucht”, “sigh” voor alle anglofielen hierbuiten.

Dat is de derde keer. Het is al erger geweest. Ook al minder erg. Alles komt uiteindelijk weer bij nul uit. Het leven is wiskunde voor mongolen. Een beetje optellen, een beetje aftrekken, je kunt alle moeite doen maar het is uiteindelijk makkelijker om gewoon onmiddellijk een nul op te schrijven.

De warenhuizen lopen vol met tuig en debielen allerhande. Wanneer je af en toe de blik van een mooie interessante man opvangt, kijk je daarna vlug weer naar je schoenen. “Waarom doe ik dat nu toch steeds?”, vraag je jezelf terloops af. Geen idee schat, je krijgt een 8 voor poep, een 9 voor borsten en een 8.5 voor gezicht. Maar dat laatste telt natuurlijk maar half!
“Kunnen ze me na het werk niet met rust laten? Uit mijn hoofd verdwijnen?”

Je komt thuis en je schopt je schoenen uit. Je loopt naar je zetel en ploft je lichaam neer. Dit is het grote moment van de zelfontplooiing, tijd voor jezelf, vrije tijd, een weg uit het slop maar het enige dat je kunt bedenken is om je tv aan te zetten en daar te blijven tot het tijd is om je eten klaar te maken/ op te warmen. Het smaakt nogal flets maar het vult. Misschien kan je dit weekend met een ouwe vriend iets gaan eten. Je stuurt hem een berichtje maar hij reageert niet onmiddellijk. Vervelend.

Je bent doodmoe. Elke avond ga je heroïsch het gevecht tegen de slaap aan. Je moet en zal nog iets doen met je leven. Een meerwaarde realiseren. Of zoiets. Je grijpt je boek, hardnekkig en met een kop sterke koffie voor je neus begin je te lezen. Maar het heeft geen zin want die oogleden van je worden steeds maar zwaarder. En… och ja. Waarom wilde je ook alweer wakker blijven?

Je wast jezelf in een diepe trance, je poetst je tanden half bewust. Met een oog half dichtgeknepen bekijk je je lichaam in de spiegel. “Welke man zou dit nu niet kunnen begeren?”, denk je, en “Ik heb nog minstens enkele goede jaren.” Je huilt heel even, maar het schokken doet je schouders pijn. Onder je dekens is het ijskoud en je laat je roman maar dicht want het is allemaal veel te zwaar en vervelend, zeker na vandaag, en na al dat gedoe en voor je in slaap valt denk je:
“Het zou toch ook allemaal anders kunnen zijn.”
Nog acht uren voor hetzelfde weer begint.

zondag 26 oktober 2008

Voorochtendlijke poëzie.

Om half vier voor de middag maakte ze me wakker met de volgende dichtregel.
“Je bent als een kind, je houdt alleen van wat je verblindt.”
“Wat wil dat zeggen?”
“Ik dacht dat jij het misschien zou weten?”
Ik krabde onder mijn kin en ging even iets meer rechtop in bed zitten.
“Misschien dat ik alleen maar kan houden van dingen die ik zelf niet begrijp? Van verblindende zaken?”
Ik kreeg de smaak te pakken en ging vlug en enthousiast door, alsof het allemaal iets uitmaakte: “Zoals fenomenen die te groot zijn om ze in één keer te begrijpen.”
Ze keek me met een opgetrokken wenkbrauw aan, ik zag dat ze erg sceptisch was want ze had het op haar voorhoofd geschreven. “Sceptisch”, in knalrode letters. Het was maar lippenstift, ze bewaarde er altijd één voor noodgevallen in het nachtkastje. "Geen loodverf of gouache, ze is geen artieste", vond ik.
“Zoals kernfusie?”, vroeg ze me met het nodige sarcasme in haar stem.
“Nee kernfusie is gewoon te moeilijk, met al die wiskundige vergelijkingen die je daarvoor moet leren, maar het is niet te groot. Ik had het meer over de zon. Of zoiets.”
Ze lachte me nu ronduit uit, zomaar in mijn gezicht: “Of zoiets? Is er dan nog iets als de zon?”
Maar daarop had ik al vlug een antwoord, want ik ben een geleerd baasje en ik lees regelmatig de Wetenschappelijke Amerikaan.(Amerikaan is in dit geval een metonymie voor Europeaan, Afrikaan, Aziaat, Oceaniër en Amerikaan. Excuus als ik iemand vergeet.)
“Quasaren, zwarte gaten en singulariteiten”, zei ik een beetje pompeus en volstrekt zelfvoldaan en eikelig.
"Wat is een singulariteit?"
"Ofwel is het een plek waar de kracht oneindig groot wordt, ofwel is het een huilende aap, een singus ulularus. Ik weet niet meer welk."
“Dat zijn toch niet echt fenomenen. Een zonsverduistering is een fenomeen. Een quasar is een object. Een huilende aap ook.”
Ik twijfelde daar toch enigszins aan.
“Weet je dat wel zeker?”
“Als we de Cosmo mogen geloven toch.”
Ik krabbelde onmiddellijk terug en bracht mijn handen tot voor mijn borst, met de palmen omhoog. Ik leek Jim Caviezel wel.
“Oh maar met de Cosmo zou ik niet willen discussiëren.” Ik giechelde hardop, dat doe ik soms.
“Dat zou zeer insolent zijn.”
“Insolent?”
“Respectloos?”
“Krijg ik een kus?”, vroeg ik respectloos. Die kreeg ik. Dat deed me glimlachen.
“Verblind ik je, Frank?”, vroeg ze me. Dat vond ik een zeer voorspelbare vraag van haar.
“Soms is het zeer gevaarlijk om achter het stuur te kruipen wanneer je naast me zit.”
Dat scheen haar gerust te stellen want ze lachte en kneep me in mijn rechterdij. Vervolgens draaide ze zich op haar zij om even later lichtjes kirrend in een diepe slaap te verzinken. Ik overwoog nog even om haar over haar hoofd te strelen maar deed het maar niet.
“Ik krijg daar vettige haren van.”, vertelde ze me eens toen ik haar hoofdhuid streelde en masseerde met een intensiteit die deed vermoeden dat ik dacht dat het iets uitmaakte.

Hierna was ik een tijdje klaarwakker maar dan gebeurde er iets onverwachts.
Ik werd erg moe.
Op het einde van bepaalde verhalen valt de held uit zijn bed en blijkt alles maar een droom geweest te zijn. Het gebeurt daarentegen bijna nooit dat het bed uit de held valt. Het lijkt ook nooit zo te zijn dat de droom begint nadat de werkelijkheid zich ontrold heeft. Ik denk dus dat ik volstrekt origineel kan eindigen door te zeggen dat mijn droom begon nadat de werkelijkheid zich ontrold had, maar dat dat een heel ander verhaal is, en helemaal iets anders in zijn volledigheid. Ik hoop maar één ding: dat er morgen geen bed uit me valt, want dat kan bijna niet anders dan een vervelend gevoel zijn.

zaterdag 25 oktober 2008

Verdraaienisbetekening

Als ik schrijf plaats ik wel eens een letter verkeerd, zo hier en daar. Ik gebruik af en toe een woord als dat niet kan, wat betekenis betreft. Ik verkracht de grammatica, ik leid de regels van de stijl om alsof ze marsepeinen treinrails zijn. Het helpt me om de gewone alledaagse betekenis, die klote, leeg en drekkerig is en onbehouwen op mijn zintuigen inhakt, te verruimen en een atoom van doelmatigheid, van zin in te voegen.

Ook bij mijn handelingen werkt dat zo. Door acties te begaan die ongewoon zijn en niet stroken met wat je als ‘het gaat zijn gangetje’ zou kunnen benoemen, vind ik ergens een ademruimte in mijn diepe poel van onbehagen. Het hoeven niet eens strafbare zaken te zijn, de dingen die ik doe als ik ongewoon doe. Soms loop ik op een oude man af en vraag ik hem of hij me over straat wil dragen. Ik ga naar een klein meisje en roep ‘verkrachting’. Ik doe erg simpel tegen een mongool zodat die me ‘onnozelaar’ noemt.

Onlangs besloot ik om je te vertellen dat je wel heel luidruchtig was, dat je beter wat meer kon zwijgen en dat je geen talent had. Ik kon even later, toen je weer terug was van weggelopen, zien dat je gehuild had. Ik deed of het me niet kon schelen.

Stiekem houd ik erg veel van je en ik zou graag ergens in de provincie met jou gaan wonen, samen in een walgelijk kleinburgerlijke fermette. Twee bontgekleurde repen topklassechocolade in een waspoederdoos. Mooi toch.

Ik vrees dat je dat niet ziet zitten, hoewel ik het nog nooit heb voorgesteld. Ik durf het ook niet goed, want wat als je ‘ja’ zou zeggen? Dat zou vast het einde van mijn dromen betekenen.

Gisteren nam ik een vlootje minarine uit de koelkast, plaatste het ding onder arrest, deed het mijn liefdeshandboeien aan en stak mijn penis erin. Mijn huisgenoten waren onthutst. De conservatieve zeikerds.

Ik hoop dat je me niet haat na mijn dwaze verwensingen want dat zou te veel zijn om te dragen. Of haat me misschien als je daardoor aan me denkt, ik kan het toch allemaal niet dragen. In mijn dekens hul ik me elke avond knus en warm, de steekluizen lopen over mijn lijf en ik denk dat ik een streepje vlektyfus heb. Ik ben alleen hier, op de insecten na, we zijn allemaal bloedzuigers. Je bent meer dan een wijf met mooie blote borsten en een aardige toet. Je zou me kunnen redden van mijn omhelzing met mezelf. Want hier schijnt het knalgele gelaat van de ziekte tot de dood, de ogen van de vertwijfeling, de mond van de apathie en de haren en flaporen van de moedeloosheid.

We zouden van negen tot vijf in de stad kunnen werken, samen met de auto terug naar de provincie rijden. Eten kopen in de Delhaize, misschien. Dat zou ik erg leuk vinden. Ik vrees dat jij dat niet leuk zou vinden. Trut.

Ik vond gisteren een 2-eurostuk op de grond, vloekte even, waarna ik het vlokhard in de richting van een Franse Buldog aan een leibandje smeet. Het rotbeest keek me niet eens aan. Ondankbare klootzak.

Laat ons, bij wijze van afsluiter voor dit lamentabele stukje drek, even naar de toekomst kijken. Ik zie me heel banaal en bij wijze van experiment je handje vastnemen, en ik zie me in je ogen kijken. En voor het allemaal veel te verwarrend wordt zie ik me heel snel en bruusk en erg ordinair mijn lippen op de jouwe planten. Geen redding, geen betekenisverdraaiing, een kus in het doodgewone leven.

Het spreekt me hoegenaamd niet aan.

woensdag 22 oktober 2008

Het slaat niet voor een leugen.

Als ik je zou vertellen dat mijn hart alleen voor jou slaat, en vergeef me de dwaze Victoriaanse beeldspraak nu maar, zou je me dan aan je boezem drukken en me nooit meer loslaten?

Vast niet.

In het extreme geval dat iets dergelijks toch gebeurt, en laten we daarvoor vooral Manon en Eros en ook Shell Octagon aanroepen, zou je me dan echt nooit meer loslaten?
Dat is geen kleine belofte. Denk dus goed na voor je zomaar van ja schreeuwt. Uitroept. Van de daken.

In het geval van een ja krijgen we vast kinderen, je rekt wat uit daarbeneden en boven begin alles al te zwabberen, dat was al een tijdje aan de gang. Ik word zelf almaar zwartgalliger, donkerder. Mijn gemoed is bijna altijd verstoord. Dat is zeker niet eenvoudig voor je. Maar het gaat. Het is het leven van late twintigers. Je klemt je vast, je duwt mijn hoofd tegen je tepels en ik ruik eraan. Lekker dier, beestje van genot, mijn doel en mijn leven. Maar ook al gaat het, zal je nog wel denken; “Hij is dezelfde en zal dat blijven. Ik wil hem voor altijd bij me dragen, topaas, amethist, briljant, nooit zirkonium, nooit goedkoop, mijn man, mijn leven.”?

Vast niet.

Ik werk meer en meer, langer en langer, harder en harder. De dagen met jou worden steeds korter. Op een dag kom ik thuis en ruik ik naar vrouwenparfum. Misschien heb ik lippenstift op mijn kraag. Je slaat in paniek en krijgt een woedeaanval. Dagen-, maandenlang spreken we niet met elkaar. Je bent boos. Je bent ouder, 32 jaar misschien, en je hebt me het beste van je leven gegeven. Ik ben een pessimist, ik heb geen beste van mijn leven, ik verbeeld me enkel steeds slechtere tijden. Maar je vergeet mijn bedrog, leert om van me weg te kijken, je wonde heelt en we trekken onszelf uit de stilte.

Nog even slapen en daarna weer opstaan. Het is pas half zes en je bent al in de weer, alweer. Even een zoen en ik vertrek. Ik rijd met mijn steeds ruimer wordende auto naar het werk. Ik ben een monster buitenshuis. Om acht, negen uur kom ik thuis. Doodmoe. We ontduiken elkaar van duisternis tot duisternis. We glijden langs elkaar. Het is het leven van late dertigers. Mijn bankrekening groeit naarmate mijn gezondheid me meer geld kost. Zal je nog zeggen: “Hij blijft mijn man.”? Zal je mijn handen in je handen nemen, er hartstochtelijk in knijpen, naar mijn slapende lijf kijken en de minuten en seconden tellen tot ik weer vertrek? Zullen onze vrienden ons benijden?

Vast niet.

Op veertig beginnen de vrienden te sterven. Ook je vader. Ook die gaat dood. Vreselijk tafereel, een tragedie, een macaber en zeer erg erg vreselijk persoonlijk trauma. Maar ik kan toch geen dagen, weken, maanden thuis rondhangen? Ik heb mijn werk, bergen en bergen labeur in wording, het stopt nooit. En nog een minnares bovendien. Weet je hoeveel het kost om een minnares te onderhouden? Dat kost erg veel geld.

Je had een hondje, maar ook dat gaat kapot. Dagenlang ligt het in een hoekje van ons huis te zuchten. Ik breng het naar de veearts, je klauwt je nagels in mijn vlees, ik zou willen dat je niet zou smeken. Ik laat het beestje kapotspuiten en verdwijn enkele dagen uit je leven, uit de wereld, in een goedkoop motel. Ik ben zelf kapot van verdriet en even later stuk gezopen. de muren hangen op het eind vol met bloed en urine. Die onschuldige hondenkop, zijn blauwe dode tong kletst in de plastic zak. De veearts vraagt me 50 euro. Dat is niet zo duur.

Alles begint te verwelken en onze vitaliteit begint te tanen. Niets lukt nog behalve mijn darmen legen, en ook dat gaat de ene dag al beter dan de andere. Het is het leven van late veertigers.
Zal je me herkennen als ik weer naar huis kom? Me na een paar dagen eenzaam lijden met open armen ontvangen? Zal je zeggen: “Ik begrijp wat je doormaakt, maar we slaan er ons samen wel doorheen, ook al heb je me in de steek gelaten. Me verlaten toen ik je het meeste nodig had.”

Vast niet.

Het herfsttij van ons leven komt, slinks als een katachtige dief, bij ons binnengeslopen. Op een dag kijk ik naar je gezicht, net voor mijn voorlaatste werkdag, een moment van respijt voor het begin van iets dat erg op het einde lijkt, maar ik schrik terug om dat te zeggen. Je bent oud geworden. Misschien zal ik je binnenkort toch echt laten staan. Ik wijs je constant op die mogelijkheid.

Rond ons vallen ze als vliegen, het is het tijdperk van de zwanenzang. Kankers vooral. Minder ongevallen, we zijn allemaal veel voorzichtiger. We hebben broze beenderen. Vrienden, kennissen, familie en schijnbare vreemden sturen ons kaartjes met foto’s van anderen erop. De afgebeelden zijn meestal familieleden van de zender. Er staat een karamelleversje binnenin, de kindjes zijn vaak verdrietig, ja ja, er komt een dienst van vijftig minuten en hij/zij gaat de grond in. Of de lucht in. Dat kan, het is schitterend om te kunnen kiezen. Een stevige jat koffie en een boterkoek of, als we geluk hebben, een pistolet met kaas. Onze zaterdagmiddagen zijn goed gevuld. Het is het leven van late vijftigers.

Goed dat we zoveel activiteiten hebben, begrafenissen, maar ook kaarten, wandelen en dansen, want we weten toch allang niet meer wat we elkaar nog kunnen vertellen. Of het moet ook over ziektes gaan, dat is een onderwerp dat ons beiden nog kan boeien.
“Henriëtte heeft ook kanker, de sloor.” “Die chemo heeft haar al zeer gedaan.”
Voor de rest zijn we mijlenver van elkaar verwijderd. Ik ben China en jij bent, ik weet niet, één van die eilanden voor de kust van de VS. Het kan me niet echt schelen.

Zal je toch nog tegen me fluisteren, met een stem verzwakt door jaren: “Lieve schat, hou me vast. Al is ons geluk zeldzaam, al is het niet allemaal gegaan zoals we droomden toen we twintig waren. Al is niets zoals we gedroomd hadden. Toch zijn we voor elkaar gemaakt en, verdomme, we zullen bij elkaar blijven tot het einde.”?

Vast niet.

Dit is toch geen leven meer. Het doet al dagenlang pijn en het stopt maar niet. Als het niet steekt dan prikt het en als het niet prikt dan drukt het me plat. Ik vind alles zo ontzettend vervelend. Ik begrijp die jonge mensen niet, met hun muziek, hun gedoe en hun vrolijkheid. Sommige dagen doe ik niets behalve mopperen. De televisie vind ik leuk, die zegt nooit iets terug.

Mijn seksuele appetijt is pijnlijk aanwezig maar mijn bloedcirculatie helaas niet meer.

Jij irriteert me nog het meest van iedereen, ik kan geen woord tegen je zeggen of je begrijpt me verkeerd. Je klaagt erover dat ik nooit tegen je spreek. Ik praat steeds minder. Ik voel me zo vreselijk eenzaam. Bijna iedereen is doodgegaan en zij die nog leven zijn niet meer als vroeger. Ze zijn zo stil, ze klagen aldoor. Maar ik blijf er nog, voorlopig. Het is het leven van de late zestiger.
Laat het nu alsjeblieft niet lang meer duren.

Zal je me vertellen: “Liefste, het is een heerlijke ouwe dag met je. Ook al gaat het soms wat stroef, je bent de enige lichtbron in mijn bestaan en als je voor me weggaat, God mag het verhoeden, zal ik niet veel later zelf wegkwijnen”? Zou je me in de warmte van je gekrompen lichaam koesteren en mijn kruin kussen alsof ik een rozijnenbrood in een oorlog zou zijn?

Vast niet.

Waarom niet? Het zijn maar woorden, eenvoudig om uit te spreken. Maar weet je, ik ben hooggestemd en als je mijn vrouw wil zijn dan mag je niet huichelachtig wezen. Want waar pijn en idealisme wijken komen altijd enkel leugens.

zondag 19 oktober 2008

In 476...

In 476 kwam het West-Romeinse rijk ten val. Dat werd wel tijd want er waren al een hele tijd geen propere toga's meer en een mens moet een keer beslissen om broeken te beginnen dragen.

Waar vind ik de moed om de zes resterende uren van de nacht mee door te komen?

Zes uren, driehonderd en zestig minuten. Het lijkt zo onoverkomelijk lang. De seconden tikken traag en geluidsloos weg op mijn digitale klok. Er schijnt geen licht op mijn retina en mijn ogen zijn vermoeid, uitgeput door te weinig slaap en te veel glucose. Ik kan de slaap niet vatten. Ik zit en ik staar en ik luister naar de klanken van mijn eigen organisme. Het borrelt en het puft, dat lijf van me, het heeft altijd wel iets te doen. Het lijf werkt en de geest ijdelt.

Toen ik zeven jaar was, elke dag verrukt om op te staan en met enkele uren videogames spelen in het vooruitzicht, dacht ik niet na over slapen. Ik sliep. Ik at. Ik piste en ik kakte. Mama zei dat ik een brave jongen was. Alles ging vanzelf. Zelfs na een lange vervelende schooldag, met bloed en modder in mijn gezicht. Schaafwonden op mijn knieën. Fucking pestkoppen.

Ik werd zelf een fucking pestkop. Zo gaat dat. Zo ging dat. Hakuna Matata. Pluk de dag, voor de dag jou plukt. Dies Carpit? (Ik ben nooit erg goed geweest. Niet in Latijn, alvast.) Carpe noctem. 's Nachts zijn alle koeien zwart. Dat is van Hegel, van Pruisen, werd in de 18e eeuw geboren. Ik had hem graag eens ontmoet maar hij is dood. Heb ik weer.

In 524 werd Boëthius in opdracht van Theodorik de Grote gewurgd in zijn cel. Slim hoor Bo, wat aan filosofie gaan doen in een despotisch rijk. Hij schreef een boek over de troost die de filosofie biedt. Ja wat moest hij ook? Online fantasy games bestonden immers nog niet.

Waar ben je mijn (hypothetische) liefste? Je ligt niet naast me. Zit je soms in porno? Mijn tweepersoonsbed is veel te groot. Slaap ik al? Zou mijn bed leeg zijn in mijn droom of zou ik je dromen? Nog altijd diezelfde beelden in mijn slaap. Dagen, maanden, jaren, al sinds mijn dertien jaar diezelfde dromen. Verlangen, borsten, benen, lonkende vingers en dan demonisch gelach. Je hebt geen werkwoorden nodig om je dromen te beschrijven. Je hebt geen dromen nodig om te werken, het gaat zelfs beter zonder.

Met de puberteit kwamen de puisten, het zweten, het nachtenlang van meisjes dromen, onbestemde dromen van jou, wie je ook bent. Soms dacht ik je te herkennen, op straat, in mijn bed (veel later). Maar dat bleek altijd misleid, een oppervlakkige gelijkenis. Je bent wellicht als Pegasus, een nobel en oogverblindend mooi maar geheel geconstrueerd droomwezen.

In 1066 hadden ze geen personal computers. Maar wel wandtapijten. Belachelijke bende textielhomo's.

In 1994 was ik elf jaar oud, en ik ontdekte de lust door de blote benen van onze poetsvrouw te bekijken. God zou vast kwaad zijn om al die zaadlozingen. Daar wordt hij erg kwaad van. Dat hadden ze me verteld, maar hij deed niets. Super Mario begon zijn aantrekkingskracht te verliezen en ik ontdekte de vormen van prinses Toad. Als God dood is, is alles geoorloofd. Dostojevski, ook al dood. Pity.

De meisjes lustten me niet in 1994. Nog niet. Toen ik eindelijk mijn lippen, twee lapjes droge biefstuk met een tussenschotje van wit ivoor, tegen een levend meisje drukte was ik alweer 17 jaar. Ik ben bang dat ik stomdronken was. Ik braakte diezelfde avond nog in haar voortuin. De gedachte dat haar vader het te weten zou komen maakte me doodsbang. Ik kuste en vluchtte, reageerde niet meer op haar telefoontjes. Ik heb haar vast erg veel pijn gedaan. We waren kinderen maar bijna geen kind meer en we speelden wrede spelletjes.

Eén Götterdämmerung, twee götterdämmerungen, drie götterdämmerungen... Waarom lijken godendeemsteringen zo goed op schapen? Nummer 14 is een zwangere ooi met vijf poten en een misvormde staart. Slaap ik al? In 1492 ontdekte Colombus een continent waar heden ten dage de machtigste mensen van de aarde wonen. Nee, niet Gondor.

In 1997 kreeg ik klappen van drie gabbers met één bromfiets. Een beetje raar want drie gabbers, ook al waren ze iel en intellectueel zelfs miniscuul, passen nooit op één snorfiets. Ik sloeg niet terug. Ik was te bang. Mijn vader trok één van de kwajongens aan zijn oorlellen uit de kantine van de sporthal. Hij sloeg hem met zijn riem waar iedereen bij was. Vreselijk jaar. Ik hield niet van mijn vader, toen. Nu wel. Hij lijkt erg veel op me en als ik iets goeds over hem vertel hemel ik mezelf daarmee ook op. Ik ben een narcistische klootzak, ik ga vast niet naar de hemel. Dat dondert niet. Het is daarboven toch nogal bedrukkend de laatste tijd, met die constante rave hierbeneden. Geen bezoekers meer sinds 1945. In de oorlog waren er nog heiligen. Je was toen een nazi of een heilige, zonder alternatieven behalve die twee. De bebaarde mannen met hun dertig maagden stromen aan één stuk het paradijs binnen nu. Geen leden van de Dar-al Kafr, de wereld van de ongelovigen.

In 1998 sloeg ik een 4 jaar oudere jongen tot bloedens toe. Pulp wederom pulp. 's avonds stond er wel honderd man op me te wachten. Vendetta. Ik glipte naar buiten door de achterdeur van de school. Ik was te bang. Mensen veranderen niet zomaar.

In 1530 schreef Copernicus dat de aarde rond de zon draaide en niet omgekeerd. En dan? Als ik een hele dag rond een paal zou lopen besteedt er vast niemand aandacht aan. Hoogstens een artikeltje in een roddelblad.

"Man loopt al heel jaar rond paal."

"'Ik wil de zon naar de kroon steken', verklaart dolgedraaide provinciaal."

"Gek volgt enkel zijn paal. Lees het exclusief."

In 2002 begon ik aan mijn studies in de filosofie. Het zou de spannendste en meest uitdagende tijd van mijn leven worden. Dat was natuurlijk niet echt zo. Ik liep drie keer in de week stomdronken marginale bars in en later op de avond nog meer stomdronken weer uit. Af en toe sliep ik met een meisje. Als ik niet te veel gedronken neukten we ook. Een paar van hen zijn intussen getrouwd. Eéntje maar eigenlijk. Waren het er maar meer, dan had ik wat meer verhalen te vertellen.

Gewoon je geest leeg maken, aan niets denken, je slaapt zo. Vanzelf. Nu dan. Geest leeg. Leeg. Leeg. Ik heb honger. Mijn nieren steken me erg tegen, verdomde kleine boonachtige organen. Wat ruikt er hier toch zo onaangenaam? Ben ik niet in bad geweest? Vast de walmen van het frietkot van wat verderop in de straat. Leegte. Leegte. Schijt, schijt, schijt.

In 2007 werd ik voor de eerste keer werkloos. Mijn vdab-agent was van het begripvolle type. Kan je niet eens op je vdab-man schelden omdat hij zo'n lieve kerel is. Kut.

In 1860 werd Abraham Lincoln president van de Verenigde Staten. De stront raakte meteen de ventilator. Burgeroorlog. Ik vraag me af of ik ooit president van de VS zal worden? Nee. Premier van België? Allicht niet. Gemeenteraadslid in Velle, dan? Mijn ambitie reikt ongeveer zo ver als mijn armen, wat verder is dan mijn neus, maar toch ook niet echt een grote afstand.

In 2008 was ik op een nacht erg moe maar kon toch niet slapen. Ik droomde van ledematen die mijn armen openwrikten, een mond die mijn toegelaste lippen kraakte, een lichaam dat mijn ogen niet meer ijdel liet en een geest die mijn gebroken hart lijmde. Een kleine stralende verschijning met een gigantische tube Velpon. Kleine kans voor deze nacht, maar ik blijf hopen.

Waar vind ik de moed om de vijf resterende uren van de nacht mee door te komen?

Nog vijf uur, 300 minuten en ondanks mijn lafheid gaat alles goed. Slaap zacht schatje, beloof dat je me wakker maakt als je tegen beter weten in toch naast me bent gaan liggen.

dinsdag 14 oktober 2008

Schaatsen op de schelde.

Dit weekend was de grootmoeder van Dijf Sanders in de studio van Urgent.fm. Ze deed enkele, nogal ophefmakende, onthullingen over zichzelf en haar kleinzoon. Een interview met een zeer moedige vrouw.

maandag 6 oktober 2008

Open brief aan de pitaturk en zijn onverstaanbare feuilletons.

Het overkomt me wel eens dat ik me op culinair bezoek bij de pitaman ontzettend eenzaam en uitgesloten voel. Dat heeft in eerste instantie natuurlijk te maken met het feit dat kebab een erg trieste staal van vrijgezellenvoedsel is en dat ik me ook slechts tijdens mijn meest duistere en solitaire momenten in het gezellige okergeel geschilderde holletje van mijn favoriete snor of snorrin bevind. Met andere woorden: wanneer ik niemand vind die met me wil eten of mijn gezelschap kan luchten eet ik pita. Leuk toch?
Er is echter nog een andere reden waarom ik me de laatste tijd op mijn ongemak voel in deze horecazaken voor gedegenereerden, studenten en fastfoodliefhebbers van allerlei slag.

Mijn pitaman (die ik voorlopig en tot in de eeuwigheid pitaman zal blijven noemen want ik vind het moreel verwerpelijk om hem om zijn naam te vragen, het zou een flagrante verbreking van het Oosterse mysterie van de mens zijn) is namelijk een fervent soapfanaat.

Nu houd ik sowieso helemaal niet van soaps. Geef me een aflevering van Neighbours te zien en ik ga mijn buren op hun smoel slaan, laat me een uurtje naar Familie kijken en de lust bekruipt me om mijn familie uit te schelden. Poot me neer in de zachte contreien van de Eastenders en ik krijg zin om Oostendenaren Engelse bolhoeden te geven, ze thee te laten drinken en hen de horlepiep rond een stuk Cheddarkaas te laten dansen. Faldera.

Maar ik ben een tolerant mens zoals mijn moeder wel zal toegeven, na enig aandringen, misschien nadat ze je verteld heeft over mijn voorkeur voor een totale ongegronde en instantane veroordeling van mensen, dieren en gebouwen die ik niet eens ken. Tolerant mens zijnde zou ik het kunnen tolereren als generische pitaman naar een of andere Vlaamse, Engelse of enigzins verstaanbare soap zou kijken. Goede tijden, slechte tijden. Prima, glashelder. (Soms zijn er goede tijden en soms zijn er slechte tijden.) The Bold and the beautiful. Welja, als je niet stoutmoedig bent ben je knap, en vice versa. Anders kan je ophoepelen. Tof, begrijp ik! Days of our lives. Leuk! Dagen uit ons leven, die zijn er in overvloed. (Behalve op één keertje en dan zijn ze op en dan sta je daar ook weer schoon te schilderen.) Ook de soap "Kutkutkut, ik ga echt de trein missen, gisteren weer te veel gezopen" vind ik watn aam betreft erg tot de verbeelding spreken. Maar wat in de naam van Uri Geller wil Asmali Konak zeggen? Asmatische Konan? Een sprookje over een barbaar met respiratoire problemen? Of kende een zekere Ak een zekere Asmali? Waarna natuurlijk nog een mysterie blijft: wie zijn Asmali en Ak?

Nee, daar versta ik echt geen ene reet van, van al dat Hettitisch geblaat. Goed, mijn polyglotie reikt tot hoge maar tot eindige hoogten en ik kan niet verwachten dat ik elke onnozele taal die er op de wereld is kan leren spreken. (Ik spreek al het volstrekt onbenullige nederlands, dat kan wel volstaan.) Maar dat is het punt niet: ik schets even de situatie.

"Een Dürum met Andalouse alstublieft."
Hij kijkt naar het scherm. Hij lacht. Er is een of andere vrouw te zien aan een tafel, alsook een (knap) jong gesluierd meisje en een man in pak.
"Zeker meneer met Andalouse."
Heel de bereidingstijd van mijn Dürumrol lang kijkt hij met één oog naar het scherm waarop een of andere man in met modder besmeurde en gescheurde pak over de grond sleept, de branding tegemoet. Het lijkt me erg dramatisch, maar zeker ben ik daar niet van, want ik versta er vooralsnog geen reet van. Pitaman zegt me de prijs van mijn Dürum, ik betaal en paf, vier potentïeel interessante minuten van mijn leven verspild omdat hij naar een soap kijkt waar ik absoluut geen snars van snap.

Vroeger was dat anders. Toen hingen er nog geen televisieschermen in pitazaken.
Toen vroeg zo'n pitaman: "Lekker weer he meneer?"
Of: "Meneer veel gewerkt vadaag?"
Of: "Meneer ziet er erg parmantig uit vandaag."
Interessante toffe vragen van een man vol levenslust. Een man die met zijn twee voeten in het echte leven staat en zichzelf niet verliest in één of andere godersakkerse fantasiewereld vol met kwelende en lachende en vaak afgeborstelde Osmanen. Een man die vragen stelde waarop ik dan laatdunkend kon antwoorden. Vragen waarop ik mijn wenkbrauwen kon optrekken of "dat zijn je zaken niet" kon zeggen.

De gouden tijden van de pita zijn voorbij, zoals het er nu voorstaat kan ik beter naar een frietkot gaan. Als daar de vtm opstaat, versta ik er tenminste nog iets van en hoe hard ik dan ook word genegeerd, het geeft zo'n lekker thuisgevoel om zeker te weten dat je sociaal in de kou wordt gezet om volstrekt onbenullige redenen.

Thuis. Bah. Ik ben niet jaloers op die Turken met hun waarschijnlijk ijzersterke soaps, grrrmbbl.