donderdag 26 juni 2008

Een apologie van de hippie


Ze lopen door de straten van onze steden, vaak hebben ze lange haren of dreadlocks, niet zelden zijn ze omringd door roedels bloeddorstige honden, veelal roken ze cannabis of drinken ze pils van één of ander ranzig merk. Ze zijn blootsvoets, waardoor hun voetzolen een esthetische verschrikking zijn en waardoor ze met een wekelijkse frequentie wonden oplopen tot de eelt op hun voeten dik genoeg is om zich niet langer te bezeren. Wie zijn deze blootvoetse helden? En waarom zijn we, ondanks hun duidelijke gebreken, toch op hen gesteld? Een apologie van de hippie.

Laten we maar meteen de Freudiaanse toer opgaan, je moet die onzinnige theoretische analysedingen niet te hard tegen proberen te houden, want dat lukt toch niet. Als obscene wortels penetreren ze mijn gedachten en dringen ze zich in mijn geest. Dus full blown! Onstabiele vergelijkingen met de kindertijd maken, oraliteit, analiteit, al die bullshit. Laat het er ons voorlopig op houden dat een hippie eigenlijk een groot kind is. Hij/zij doet voortdurend zijn zin, aanvaardt geen gezag en tast alle grenzen af. Vaak leven hippies zich ook op een zeer kinderachtige manier uit in hun infantiele en dwaze activiteiten. Het slaan op een djembe of het jongleren met stokjes, het gitaar spelen en het werpen van frisbees: het zijn allemaal activiteiten die door de hippie met zijn onmatige passie en kinderlijke geworpenheid een onpeilbare diepte en loodzware gewichtigheid krijgen. Wie kan er naar zoveel enthousiasme kijken en niet helemaal verloren gaan van vertedering? Dat is een eerste verklarende factor voor die onbegrijpelijke affectie die we voelen voor hippies, meer nog dan echte kinderen herinneren ze ons aan het kind in ons.

De tweede verklaring is jammer genoeg minder fraai voor de mensheid en zijn edele aard. We haten ze; die patsers met hun grote auto's, hun strakke pakken, hun flashy infotelematica-spullen en hun blonde vrouwen met tit-jobs. Zeker als je zelf in een Volkswagentje van 15 jaar oud rijdt, je jezelf alleen op flodderige t-shirts kan trakteren, je een lego-achtige gsm van nokia hebt, je laptop een kartonnen doos is en je vriendin een kartonnen doos heeft. Dan is het zoveel leuker om jezelf met de vrolijke vagebonden van de straat, de nietsvermoedende dwaze hippies te vergelijken. Wat steken we succesvol en geslaagd uit in het contrast met hen. De sociale pikorde begint met hen, ze komen maar net boven de bagladies uit. De hippie heeft soms zelfs geen schoenen, zijn t-shirts ruiken kwalijk, rieken zou je kunnen zeggen, zijn haren zijn altijd vuil, hij heeft geen auto en zelfs geen fiets, zijn laptop is beplakt met belachelijk kleurrijke stickers en zijn gsm zit in een rieten hoesje. De affectie voor onze gedreadlockte medemens is dus, naast bovenstaande verklaring over het kind, grotendeels te wijten aan neerwaartse sociale vergelijkingen. Mensen zijn vuile, clueloze wezens, ze vloeken en ze haten en wanneer het vergelijken stopt voelen ze zich leeg en melancholisch. Op het einde van hun leven zien ze hun banale strevens in de ogen en sterven ze een in een puf van zinloze angst en leeg geschrei. But it sure beats being a refrigerator.

vrijdag 20 juni 2008

Taalpuriteinen

Vreselijk vind ik het. Eerst shrijf je een inspirerend en bovendien zeer komisch stuk vol gekke witsen en dolle fratsen van het genre 'een brandende zak' met stront. Je levert het stuk in waarna een eindredacteur ermee aan de slag gaat. Eindredacteur in Vlaanderen, dat wil zeggen in het Bargoens: een semi-autistische Germanist die geen kloten geeft om inhoud en humor en die je stuk reduceert tot een zeer correct maar aride landschap. "Motherfucker!", denk ik dan.

On toch even enige nuance in te lassen, eindredacteurs zijn een broodnodig gegeven. Als je eens rondkijkt op de verschillende blogs op het internet zie je dat al heel vlug in. Sommige taalfouten zijn echt lelijk, storend en maken een eenduidige interpretatie van een tekst onmogelijk. Maar als ik, uit naam van de ironie, bepaalde uitdrukkingen wens te gebruiken die nogal omslachtig zijn, dan vind ik de bemoeienissen van zo'n eindredacteur opeens onuitstaanbaar.

Het lijkt me, en ik heb hier uiteraard geen enkele empirisch bewijs voor, dat er in onze buurlanden landen geen situatie heerst die met onze Vlaamse patstelling te vergelijken is. Wanneer spitse Britten hun pennen in een absurdistisch spervuur van neologismen willen dopen is er niets aan de hand. De eindredacteuren doen er wat ze dienen te doen, verbeteringen aanbrengen in de stijl, spelling en in het metrum. Ze zuigen niet alle creativiteit uit de teksten. In Frankrijk is de situatie nog sterker, de postmoderniteit werd er uitgevonden, en je kan geen postmoderniteit zeggen zonder neologismen te schreeuwen. Zo kan ik wel nog een tijdje door.

Een hele tijd geleden nam ik deel aan een schrijfwedstrijd voor jong talent. De Nederlandse organisatoren deden daar zeer smalend over het 'niveau' van de Belgische inzendingen. De inzendingen stonden vol taalfouten, onbegrijpelijke woorden en waren over het algemeen maar povertjes, aldus de organisatie. Ik dacht meteen: "Lijkt me vreemd? Zijn we dan werkelijk zo ongetalenteerd?"
Het antwoord kwam toen de winnaar werd aangekondigd. Inderdaad, de jongeman barstte van het talent en had veel literaire stijl. Desondanks klonk zijn schrijfsel toch wel zeer noord-Nederlands, en hoewel de man een Antwerpse achtergrond had, kon je daar niets van terugvinden in zijn 'creatie'. De Nederlandse luiden smulden ervan en ik kon mijn irritatie niet meer verbergen en begon dingen te schreeuwen. "Puik" en "Naatje" en meer van die dingen. Ik was niet de populairste gesprekspartner tijden de fuif achteraf. Het zij zo.

Maar wie bepaalt er eigenlijk wat er correct is op talig vlak? De Nederlandse Taalunie is een samenwerking van Vlaamse en Nederlandse taalorganisaties. Als de Nederlandse Taalunie 'spring' zegt, zeg je vlekkeloos Nederlands 'hoe hoog?'. Ik vind zo'n samenwerking een zeer absurd gegeven. Iedereen weet dat een taal met verschillende snelheden evolueert in verschillende culturele invloedsferen. Hierdoor lijkt het soms dat Vlamingen en Nederlanders, hoewel hun talen grotendeels onderling intelligibel zijn, toch een andere taal spreken. Hele generaties Germanisten zijn volledig aan dit feit voorbijgegaan, gebrainwashed door de autoriteit van de grote noord-Nederlandse Taalunie.

Vandaag de dag lijken de Germanisten meer en meer hun standpunt te wijzigen en wordt de identiteit van de Vlaamse taal verder en verder uit het vagevuur van de miskenning gehaald. Binnenkort worden we misschien zelfs niet meer met een scheef oog bekeken wanneer we zeggen "Ik spreek Vlaams". Maar er is nog een hele weg af te leggen.

De Engelse taal schrijdt intussen voort, een linguistische demarche die nog steeds zijn hoogtepunt nog niet bereikt heeft. Ik merk bij mezelf op dat de invloed hiervan onmiskenbaar zich onmiskenbaar laat gelden in zijn taalgebruik? Is daar eigenlijk iets mis mee? "Barbarisme! Barbarisme!", schreeuwen taalpuriteinen. En oh wee wanneer je leentjebuur speelt bij de Franse taal, die immer dominante bedreiging voor onze Nederlandse taal. De Fransen willen via de taal immers de zuidergrens van Vlaanderen verleggen, in ons taalgebied oprukken en onzer culturele identiteit onderdrukken als de barbaarse honden die ze zijn. Overdreven voorstelling van de houding van veel Vlaamse filologen? Nauwelijks.

Kunnen we hier in Vlaanderen niet een keertje van onder onze kerktoren komen en onze taal, als het vloeibare vehikel dat ze is, zich in al haar pracht laten ontplooien tot een nieuwe kristalijne verschijningsvorm? Vast wel, want dergelijke dingen houd je toch niet tegen. Er zal dan wel weer een heleboel gezeik aan te pas moeten komen.
Ik kijk er al naar uit.